Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Overijsel

betekenis & definitie

I. Aardrjjksk. en economie.

O. is een provincie in het O. van Nederland; opp. 3 335 kma; ca. 546 000 inw. (zie verder over bevolking in dit art. sub E).
A) Ligging en grenzen.
O. grenst in het W. voor een klein deel aan het IJselmeer; verder wordt de W. grens met Gelderland in hoofdzaak gevormd door den IJsel, op drie exclaven na, bij Wijhe, Olst en Deventer. De Z. grens loopt van Deventer in O.Z.O. richting, waar een enkele maal een beekje grens is (Bolksbeek). De O. grens (met Duitschland) is meest kunstmatig.

De N. grens met Drente gaat soms rechtlijnig door hoogvenen en volgt het riviertje de Reest, sluit vanaf Meppel, door laagveen en verder door Diluviaal zand, aan bij de grens van Friesland, en eindigt nabij Kuinre bij het IJselmeer.

B) Bodem.

Behalve Tertiaire zandsteen en leem bij Losser, bestaat de opp. van O. uit Diluviale en Alluviale gronden; oudere gronden komen wel tamelijk dicht onder de opp. voor. Het grootste deel van O. bestaat uit een ondergrond van rivier-Diluvium, waarover een naar het Z. afnemende en verbrokkelde laag van glaciaal Diluvium. Het landijs heeft hier twee heuvelruggen: die van Salland en van Twente, opgeperst, met er voor liggende oerstroomdalen. Tusschen deze nog al verbrokkelde steenwallen liggen Alluviale hoogveenmoerassen, waarvan die tusschen Dedemsvaart en Koevorden en het complex Hammerveen-Daarlerveen de grootste zijn, terwijl kleinere stukken liggen bij Hellendoorn,Nijverdal en Rijssen.Ten W. van de spoorlijn Zwolle—Meppel—Steenwijk ligt een laagveengebied, dat Noordwaarts bij dat van Friesland aansluit, waarin enkele meren (Beulakker Wijde en Belter Wijde). Oostelijk van genoemde spoorlijn liggen Diluviale zandgronden. Op de meer Zuidelijk gelegen Diluviale zandgronden is door den IJsel een breede strook rivierklei neergelegd, die bij de delta van die rivier allengs in zeeklei overgaat; veel zeeklei is aangeslibt aan het Kampereiland (in de laatste vier eeuwen ca. 3 500 ha). De kleine riviertjes als Vecht, Regge en Dinkel hebben ook een strook beekbezinking (groengronden) neergelegd.

C) Ontginning.

Ca. 1800 was O. voor bijna de helft nog woeste grond (heide en vochtige broekgrond in Twente en Salland en hoogveen). De verdeeling van de markengronden, de activiteit van de Mij. van Weldadigheid (1820), verder de op rekening van Twentsche grootindustrieelen uitgevoerde ontginningen, hebben het percentage woesten grond doen dalen tot 19%.

D) Deelen.

Het Diluviale deel omvat: Salland in het W. en Twente in het O. (grens oudtijds gevormd door de hoogvenen in het oerstroomdal van de Regge); de Alluviale gebieden: IJselstreek, Kampereiland, polder Mastenbroek, het laagveengebied van het waterschap Vollenhove en het eiland Schokland. De landbouwstatistiek onderscheidt:

1° weidegebied (N.W. deel),
2° zanden veengebied (N.O. deel),
3° zandgrond (ten O. van den IJsel) en
4° IJselstreek.
E) Bevolking.

De oudste bevolking bestond uit Alpinen (Kelten?), brachycephaal, met donkere oogen en bruin- of zwartharig, waarvan nog enkele sporen aanwezig zijn; later drongen de blonde Germanen (Saksen) binnen. Vooral in O. komen veel korthoofdige typen voor met blonde haren en blauwe oogen, wat op vermenging schijnt te wijzen. Het Saksisch dialect, dat eens tot de stad Groningen heerschte, is overwegend; alleen in het N.W. is het Friesch binnengedrongen. Dubbele benaming van rivieren (Kuinder of Tjonger) wijst op deze taalgrens. Het hallehuis der Saksen komt nog voor in Twente (het zgn. löshoes). Het heeft een gemeenschappelijke groote ruimte (halle) voor mensch en vee, meestal door een muur gescheiden; de deel met groote deur is meest naar den weg gekeerd, terwijl de woonvertrekken aan de achterzijde zijn gelegen.

Oude gebruiken (Paaschvuren) en merkwaardige kleederdrachten (Giethoorn, waterverkeer met punters, Vollenhove-Staphorst en Rouveen) handhaven zich. Het dichtst bevolkte deel is Twente, met veel Kath., waar ook de grootindustrieel veel gedaan heeft op sociaal terrein, goede zorg besteed werd aan volkshuisvestingen, parken en speelterreinen. Salland, met armen bodem en weinig industrie, is het minst bevolkte deel, en de vooruitstrevende geest, die Twente kenmerkt, is hier niet zoo aanwezig. Salland is meest Protestant. In de afgegraven hoogveenstreken hebben zich Friesche kolonisten gevestigd (Vriezenveen).

Godsdienst (1934)

De voornaamste groepen zijn de Ned. Herv., ca. 235 000; Kath. 148 000; Geref. 49 000; onkerkelijk zijn 60 000 inw.

Overwegend Kath. gemeenten zijn Tubbergen (90 %), Weerselo (90 %), Denekamp-Ootmarsum, Oldenzaal (ieder 80 %) en Raalte; gemeenten met Kath. meerderheid zijn nog Delden, Haaksbergen en Bome; met nog geen 10 % Kath. zijn Ommen, Vriezenveen, Den Ham, Staphorst, Zwollerkerspel, Giethoorn.

Beroepen (1934)

Bouwbedrijf . . .17.000 Industrie totaal 108.000 Textiel .39.000 Landbouw en Metaalbedrijven .16.000 veeteelt 59.000 Kleeding-reiniging 11.000 Handel en verkeer 30.000

F) Middelen van bestaan. 1° Landbouw.

Bodemgebruik in ha (1934)

Jaar Woeste grond Bouwland Tuinbouw Grasland Bosch

1833 150.198 54.012 102.906 10.906
1920 85.086 66.656 1.836 137.670 19.014
1931 63.365 60.030 3.335 160.080 20.010

Bouwland (ha) in gebruik (1928)

Totaal Granen Peulvruchten Handelsgewassen Knol-, Wortel-, Bolgew. Groenvoer !Braak Weidegebied. . 8.364 4.787 151 51 2.998 374 3 Zanden veengebied . . 12.615 6.649 275 102 5.148 419 22 IJselstreek . 3.300 2.077 72 1.095 56 Zandgebied . . 37.678 24.059 245 68 12.032 1.202 72 De bedrijven zijn gemiddeld 8 ha groot. Van de granen wordt veel rogge en haver verbouwd. In het weide- en zandgebied worden veel consumptie-aardappelen geteeld; in het veenen ook op het zandgebied fabrieksaardappelen. Voor groenvoer komt op de zandgronden veel klaver, bijna geen lucerne voor. De versnippering van de landbouwgronden tracht men door ruilverkaveling, welke voor 37 % is toegepast, te herstellen. Kool bij IJselmuiden (bij Kampen), ook aardbeien en komkommers; in de IJselstreek ooft (appels en peren), bij Dedemsvaart boomkweekerij, teelt van heesters en bloemen (Moerheim). Bij de industriecentra in Twente neemt de tuinbouw sterk toe.

In O. vindt men 42 497 ma platglas en 11 943 m2 kassen voor den tuinbouw. De voornaamste veilingen zijn in Deventer, Enschede, Steenwijk, Wije, IJselmuiden en Zwolle.

2° Veeteelt. O. telt een veestapel van ca. 27 500 paarden, 210 000 runderen, 24 000 schapen, 23 000 bokken en geiten, 150 000 varkens, 1 140 000 hoenderen. Er zijn ca. 11 000 bijenkorven. De grootste veemarkt heeft Zwolle, meest slachtvee. Door toename van coöperatieve zuivelfabrieken (er zijn in O. 20 niet-coöp. en 57 coöp. met totaal 196 000 kg boter) heeft het keuterbedrijf voldoende beschikking over ondermelk en is daardoor de varkensmesterij sterk toegenomen; alhoewel er door de wijd vertakte inkooporganisatie van de exportslachterijen niet zooveel op de markt komen als biggen. Grootste markten voor vette varkens en biggen zijn Zwolle, Hardenberg, Steenwijk, Raalte, Ommen, Hengelo en Deventer. Paardenmarkten in Goor, Zwolle, Delden, Deventer en Hengelo. De eierenproductie (ca. 65 millioen) is sterk toegenomen; grootste veilingen in Enschede (19 millioen), Deventer (18 mill.), Ambt Hardenberg (2 mill.), Heino (3 mill.), Raalte (10 mill.). Door uitvoermoeilijkheden is daarin nu teruggang.
3° Boschbouw. Van de opp. van O. is 6 % bosch, meest loofhout; rond de esch vindt men veel akkermaalshout; er is geen staatsbosch.
4° Visscherij. In de voormalige Zuiderzeeplaatsen gaat de visscherij in beteekenis achteruit. Vollenhove, Kampen en Kuinre zijn de voornaamste centra. Verder is er wat zoetwatervisscherij op den IJsel; deze zal zich in de toekomst op het IJselmeer kunnen uitbreiden.
5° Industrie. Twente is het Ned. katoendistrict. De voornaamste centra zijn: Enschede, Hengelo, Almelo, Nijverdal, Oldenzaal, Lonneker, Bome, Goor, Delden. De fabrieksindustrie ontwikkelde zich uit de huisindustrie (van vlas en wol). Onder aanwijzing van Thomas Ainsworth en door toedoen van de Ned. Handelmaatschappij, door het garandeeren van afzet, ontstond de huidige grootindustrie. Twente heeft 900 000 spindels; in Enschede zijn 18 000 weefgetouwen en in de rest van Twente nog 45 000 (in overig Ned. 6 000). De ruwe katoen betrekt men voor 70 % uit N. Amerika, verder uit Eng.-Indië, Egypte en Ned.Indië. De garens betrekt men uit Engeland, Duitschland, Frankrijk en België. Door het verwerken van kunstzijde door de katoen moet deze ook van elders worden aangevoerd, omdat Twente geen kunstzijdefabrieken heeft. Gefabriceerd worden tafelen servetgoed, handdoeken, beddelakens, sloopen, gebreide en tricotgoederen (Almelo; Vriezenveen), fluweel, pluche, veters, katoenen dekens, naaigarens, dweilen; uit afval: poetskatoen. In de Twentsche katoenindustrie werken ca. 29 000 personen, waarvan in Enschede 14 000; ong. 1/4 der arb. is jonger dan 18 jaar. Naast mannenarbeid is die van vrouwen van veel belang. In de confectie-industrie is een stijgende vraag naar vrouwel. arbeiders. Naast de spin- en weefnijverheid zijn vele nevenbedrijven ontwikkeld als: bleekerijen, ververijen, katoendrukkerijen. Toen door den Amerik. Burgeroorlog katoennood ontstond, begonnen de wevers in Rijssen een andere grondstof: jute, te verwerken. Ontstaan door de behoefte aan reparatiewerkplaatsen, voor de katoenindustrie, is de metaalnijverheid ver boven de districtsbehoeften uitgegroeid en produceert zij thans voor de heele wereld. Middelpunt is Hengelo (Stork, Heemaf),' verder is zij in Borne, Almelo, Enschede. Men vervaardigt: machines, ketels, hefwerktuigen, appendages, pompen, instrumenten, suikermolens (voor Indië), motoren. Ook metaalindustrie in Zwolle en Kampen (centra voor binnenscheepvaart) en Avereest. Leer- en schoenenfabr. in Deventer en Enschede. Bierbrouwerijen in Hengelo, Zwolle, Almelo, Enschede, Vollenhove. Aardappelmeelindustrie hebben Hardenberg en Gramsbergen. Kampen heeft tabaksbewerking (500 arb.), ook gevestigd in Ootmarsum, Rijsen, Deventer. Steenbakkerijen langs den IJsel en in O. Twente (leem). Verduurzaamde levensmiddelen (spek, worst): Deventer en Olst. Verder heeft Deventer matrassen (Auping), koeken biscuitfabr. en tapijtweverij.
6° O. heeft turfgraverij, en wel het meest in de venen rond Den Ham; verwerking der prod. te Vriezenveen.
7° Zoutwinning geschiedt bij Buurse, waar zout gevonden wordt in een bontzandsteenhorst en tevens op grootere diepte in het Perm. De minder diep liggende zouten worden door de Koninklijke Nederlandsche Zoutindustrie (gemengd bedrijf) ontgonnen. In 1885 werd bij een boring naar drinkwater zout gevonden op het landgoed Twickel bij Delden. In 1911 werd het zout bij Buurse op 300 m diepte gevonden, in 1919 werd het eerste zout aan de opp. gebracht door het zgn. uitloogingsproces; het indampen geschiedt te Boekelo. De totale zoutvoorraad wordt geschat op 2 milliard ton. De jaarl. productie bedraagt ca. 45 millioen kg.
8° Handel en verkeer.

De Twentsche industrie heeft zich ontwikkeld ondanks de slechte verkeerswegen. Was vroeger de Regge de waterweg, verbetering kwam door het Zwolle—Almelo-kanaal, al heeft het overige deel van Twente er weinig van geprofiteerd; de ontworpen en ten deele uitgevoerde Rijn—Twente-kanalen (voor schepen van 600 ton) beloven een aanzienlijke verbetering te worden (→ Overijselsche kanalen). De spoorwegen dateeren meest na 1880, alleen de lijn Zutphen—Hengelo—Oldenzaal is ouder (1865). Verder heeft de binnenscheepvaart zich flink ontwikkeld op IJsel (bij Kampen 1 millioen ton), Zwartewater, Willemsvaart (bij Katerveer 3 millioen ton), Dedemsvaart (350 000 ton). In Twente is nog een intensief goederenvervoer per spoor. Twente voerde in 1928 voor ruim 100 millioen gld. uit (meer dan de helft naar Ned.-Indië); deze cijfers zijn thans (1937) ca. 25 % teruggeloopen. De invoer van ruwe katoen geschiedt meest over Bremen (ook over Hamburg), dan per spoor naar Twente. Door den aanleg van genoemde kanalen kunnen in- en uitvoer zich richten op de havens Rotterdam en Amsterdam en voor kolenaanvoer heeft Twente dan via Maas- en Waalkanaal en Maas een goede verbinding met het Z.-Limburgsche mijngebied. Wierdsma.

G) Voor het voornaamste in O. gesproken dialect, het Geldersch-Overijselsch, zie → Gelderland (III). Zie ook → Twente (sub Taal).

II.Geschiedenis (vanaf 1528). Tot 1528 ressorteerde O. onder het Sticht als Oversticht (zie → Utrecht, bisdom, gesch.); toen kwam het aan Karel V, en diens stadhouder, George Schenck, legde namens den keizer de belofte af, dat de privileges zouden gehandhaafd blijven. De macht bleef berusten bij het centraal gezag te Brussel en bij de Ridderschap en de drie steden op den Landdag (Gewestelijke Staten). De stadhouder werd door Brussel benoemd. De Ridderschap was een politiek college van den adel, doch toelaatbaar waren slechts eigenaren eener havezate (riddermatige hofstede); tevens moest het lid aan goederen een waarde van 25 mille bezitten. Hoewel het een standsorganisatie was, ontbrak toch de echte eenheid. Veel heeft daar zeker toe bijgedragen, dat zij uit drie oude kwartieren waren, die vroeger gescheiden waren en niet tegelijk onder het bisschoppelijk gezag gekomen zijn. Het was een der redenen van de twistvraag, of de edelen per hoofd of wel bij kwartier zouden stemmen. Het lid der steden op den Landdag bestond uit de drie groote steden in den Westhoek: Deventer, Kampen, Zwolle.

Tijd van den opstand. In Karel’s tijd viel de beweging van de Sacramentisten, later overgegaan in die der Wederdoopers, de Anabaptisten, die hier veel beroering veroorzaakten.

Bij pauselijke bul van 12 Mei 1559 was het bisdom Deventer opgericht; doch Ridderschap en steden verzetten zich er sterk tegen en hebben belet, dat bisschop J. Mahusius er zich vestigde, totdat Al va ingreep. Willem van den Berg, zwager van Oranje, zette hier in 1572 de revolutie in; en in Zwolle had beeldenstorm plaats. Hoewel niet officieel aangesloten bij de Unie van Utrecht (vele invloedrijke leden der Ridderschap bleven Katholiek en hebben het wellicht gekeerd), voegde O. zich toch bij de opstandige gewesten. Een bittere krijg ontbrandde alhier. Tegen Hohenlo en Kurtzbach (de bevelhebbers der Staatsche troepen, die brand stichtten bij vriend en vijand) kwamen de desperate boeren in opstand. De „Baurenkreigh” werd in bloed gesmoord in den slag bij Raalte. Rennenberg heeft na zijn overgang tot de wettige regeering aan de Oranje-partij de handen vol werk gegeven, doch in de drie groote steden is de overwinning gebleven aan de Staatsche partij en daarmee aan de Prot. religie. Eerst werd de Oranje-partij, door terreur in kerk en kloosters, meester in Kampen; daarna hielp zij Deventer omzetten en gezamenlijk maakten zij zich meester van de macht in Zwolle. Na den dood van Oranje (1584) koos de Landdag den Gelderschen stadhouder Adolf, graaf van Nieuwenaer en Meurs, tot diens opvolger; in de dagen van Leicester viel de Stanley-affaire te Deventer voor. Een groep Kath. edelen constitueerde zich in Oldenzaal tot de Ridderschap van O., doch als redding van het Katholicisme kwam het te laat. In 1589 werd de jeugdige Maurits stadhouder, die pas Dec. 1590 te Kampen den eed aflegde. Dan begint de glansperiode van Maurits’ methodischen krijg: Deventer wordt veroverd in 1591, Steenwijk in 1592; in 1597 greep hij de Oostzijde aan: Enschede, Ootmarsum, Oldenzaal konden niets tegen zijn energieken aanval en overmacht, en de Katholieken betaalden het gelag. Het bestuur werd gereorganiseerd: de Staten usurpeerden het landsheerlijk gezag, de Landdag bleef bestaan uit Ridderschap en steden, het dagelijksch bestuur werd gevoerd door Gedeputeerde Staten. Het platteland was verdeeld in vijf drostambten en een hoogschoutambt. De drost van Salland was de hoogste functionaris, want hij was voorzitter van de geheele Ridderschap en ook president van de vergadering van Ridderschap en steden. Dan kwam de drost van Twente, doch uit dit kwartier had zich Haaksbergen tot een eigen drostambt weten los te werken. In het kwartier Vollenhove was dit ook gelukt met IJsselmuiden. Hasselt was hoogschoutambt, daarnaast vond men nog de ambtsmannij Colmschate, het schoutambt van Zwolle en de heerlijkheid Almelo. De drostambten waren weer onderverdeeld in schoutambten, welke in Twente richterambten heetten. Na afloop van het Bestand (1621) duurde het nog tot 1626, dat men in O. last had van den oorlog. Toen werd Oldenzaal, dat alleen nog van de Twentsche stedekes in Spaansche handen was gebleven, door de overmacht van Ernst Casimir ingenomen. Door het gedwongen vertrek van den apost. vicaris Rovenius uit Oldenzaal ging de Kath. zaak achteruit. Frederik Hendrik, opvolger van Maurits als stadhouder van O., verkreeg de survivance van het stadhouderschap voor zijn zoon, die na den dood zijns vaders (1647) te Zwolle werd geïnstalleerd. De Munstersche vrede van 1648 werd ook hier door een dankdag gevierd. Als afgevaardigden van dit gewest waren naar Munster gezonden Sweder van Haersolte en Willem Ripperd tot Boksbergen.

Tijd van de Republiek. In 1650 werd onder den druk van Holland ook in O. het stadhouderloos bestuur aanvaard, al gaf dit wel aanleiding tot heftige geschillen binnen het gewest. En naast de politieke strubbelingen was er ook een economisch conflict tusschen Hasselt en Zwolle; men ging zelfs over tot de aanhouding van eikaars schepen, en het kwam tot een bombardement van Hasselt, dat capituleeren moest voor Zwolle. In den tweeden Eng. oorlog (1665-’67) had 0. veel last van den Eng. bondgenoot Christoffel Bernhard van Galen. Door het goed uitgeruste leger van den bisschop werd „Enschede geplondert en Losser in brand gesteken” en bleef Ootmarsum nog een tijdlang onder den Munsterschen veldheer Lutzon. In 1667 was de oude partijschap onder den adel weer uitgebroken en dreigde er burgeroorlog, doch een commissie uit de Staten-Generaal slaagde er in den vrede in het binnenland te herstellen (1671). In het rampjaar 1672 kwam er weer oorlogsmisère over O., steden en adel gedroegen zich laf, doch het Katholicisme beleefde een paar jaar gunstige tijden. Nadat de vrede met Keulen geteekend was, liet Willem III, reeds erfstadhouder van Holland en Zeeland, zich ook in 0. het erfstadhouderschap opdragen. Bij het geschil, dat ontstaan was over de heropname van O. in de Unie en de voorwaarden daartoe (van welke gelegenheid Friesland had willen profiteeren, om een gebied van O. te eischen, aansluitend bij Friesland’s verdediging), wist Willem ten gunste van O. te beslissen. Daarentegen vaardigde hij in 1675 zgn. regeeringsreglementen uit, waardoor hij zijn politieke macht zeer versterkte; hij verkreeg de vrije benoeming der drostambten van Salland, Twente en Vollenhove en van de landrentmeesters, de begeving van militaire charges zonder nominatie en de benoeming tot de voornaamste gewestelijke en stedelijke ambten of althans het agreatierecht omtrent hen. Na de opheffing van het Edict van Nantes kwamen Fransche refugiés naar 0.; zij kregen er godsdienstvrijheid, die aan de Kath. ingezetenen was geweigerd, en zoo ontstonden Waalsche gemeenten. Uitgewezen fabrikanten van Lyon legden den grondslag voor de Twentsche industrie.

De 18e eeuw werd ingeluid door het besluit van 1 Sept. 1700, dat de Gregoriaansche of Nieuwe Stijl voortaan de officieele tijdrekening zou zijn (ingegaan 1 Dec. 1700). Toen in Maart 1702 Willem III vrij plotseling stierf, ging ook in O. weer het stadhouderloos bestuur in; de regeeringsreglementen werden nog diezelfde maand opgeheven en in hoofdzaak werd de toestand uit den stadhouderloozen tijd hersteld. In de steden ontwikkelde zich de oligarchie en deze ontaardde door de contracten van correspondenties tot cabalen. Op kerkelijk gebied wonnen de libertijnsche meeningen van Pontiaan van Hattem (aanhanger van Spinoza) door zijn geschriften veel aanhangers. Mei 1747 raakten de Nederlanden betrokken in de slotperiode van den Oostenrijkschen Successieoorlog. Buitenlandsche gevaren en binnenlandsche wantoestanden riepen om een eenhoofdig bestuur; zoo werd voor Willem IV, den Frieschen erfstadhouder, de weg gebaand. In Mei werd hij stadhouder, ook in O., in October volgde de erfelijkheidsverklaring in mannelijke en vrouwelijke linie. In het jaar daarop (het vredesjaar van Aken) werd het regeeringsreglement van 1674 weer van kracht verklaard. In den Patriottentijd had Willem V in O. een drietal matadors-creaturen: den dorst van Twente, den door de Katholieken verfoeiden afperser Sigismund, graaf van Heiden Hompesch, en de burgemeesters van Zwolle en Kampen: Rousse en Vestrinck. Tot leider der patriotten ontwikkelde zich de Geldersche edelman Joan van der → Capellen (3°), naar zijn in 1775 verworven havezate Den Poll bij IJhorst, Joan tot den Poll geheeten. Tegen het belang van zijn stand in kwam hij op tegen wettigheid der drostendiensten; vnl. in Twente was daarover een langdurig geschil. De Twentsche boeren streden voor hun recht en Joan werd hun woordvoerder in de Staten: de Boerenbaron werd zijn eeretitel. Doch het kostte hem zijn lidmaatschap van den Landdag. Nu hij het woord niet meer voeren kon, greep hij naar de pen en schreef in 1781 het pamflet „Aan het volk van Nederland”. Geestverwanten waren in die dagen in Deventer mr. Gerhard Dumbar en in Oldenzaal J. W. Racer.

Tijdens den vierden Eng. oorlog (1780-’84) deed O. druk mee met de afbraak van het slappe Oranjegezag van die dagen. In 1786 stoorden zich de meenten niet meer aan de Regeeringsreglementen; in 1787 haalden de kleine steden haar eerste succes: bij resolutie van Mei kregen zij het genot van vrije keus. Doch in September van dat jaar trokken de Pruisische huzaren over Oldenzaal het gewest binnen en het was gedaan met de overwinning der democratische patriotten. De Oranje-furie woedde ook in O., doch niet tegen de oude gebreken; die bleven bestaan.

Nieuwe tijd In 1795 begon de Fransche tijd. Unitarissen en federalisten streden spoedig om de macht in Den Haag in de Nationale Vergadering. Bij den staatsgreep van Jan. 1798 behielden de Unitarissen de overhand: een besluit werd aanvaard tot vernietiging van de gewestelijke souvereiniteit. In O. kwam een Intermediair Administratief Bestuur van 7 leden, en het jaar daarop werd in Zwolle het definitieve Departementaal Bestuur geïnstalleerd; de naam van het gewest werd veranderd in Dept. van den Ouden IJsel. Bij de staatsregeling van 1801 kwam de oude benaming terug, en bij die van 1805 werd het vroeger toegewezen gedeelte van Drente weer afgescheiden van O. en kreeg het gebied de oude grenzen terug. In 1810 beleefde ook 0. de inlijving bij Frankrijk (Dépt. des Bouches de l’Yssel); in 1812 bracht keizer Napoleon hier een bezoek en door zijn bemiddeling kwamen meerdere kerken door koop aan de Katholieken terug. Na de bevrijding werd O. provincie van het nieuwe koninkrijk der Nederlanden; het kreeg zijn gouverneur, zijn Prov. Staten, zijn Gedeputeerden, tot na de grondwetswijziging van 1848 het systeem van Thorbecke (een Zwolschen jongen), het huidige, in werking trad.

Lit.: Het boek Overijsel (1931); artikelen daaruit van M. Schoengen, J. Geesink, M. J. Moerman. C. Speet.