Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Jacht

betekenis & definitie

Het opsporen, achtervolgen en vangen of dooden van wild, tot uiteenloopende doeleinden, als genot van het vleesch, bemachtiging van de huid, uitroeiing van schadelijke soorten; tegenwoordig wordt de j., althans in beschaafde landen, hoofdzakelijk als sport beoefend; zij is daar onderworpen aan beperkingen, in het jachtrecht geregeld. Van de zeer verscheidene vormen van j. worden enkele vermeld.

Bij de drijfjacht wordt het wild door helpers („drijvers”), soms met behulp van honden, uit zijn schuilplaats opgejaagd en naar de jagers gedreven. Groote drijfjachten worden wel klopjacht genoemd.Het fretteeren is een vorm van konijnenjacht. Hierbij wordt een daartoe afgericht fret gebruikt om konijnen uit hun hol te jagen.

Van het jagen met behulp van gedresseerde jachtvogels is de valkenjacht de bekendste vorm. Ze behoort oorspronkelijk thuis in de steppen van Azië, waar ze ook thans nog beoefend wordt. In de M.E. in West-Europa de sport van vorsten en adel bij uitstek (met als speciaal object den reiger), heeft ze in het midden der vorige eeuw een tijdelijke opleving gekend in Engeland en Nederland (onder auspiciën van koning Willem III, op de Veluwe). Voor de j. op klein wild werden wel haviken en sperwers gebruikt, terwijl in Azië zelfs met adelaars op gazellen gejaagd is. De jager, die de sport met jachtvogels beoefent, moet een uitstekend ruiter zijn, om den met zijn buit neerkomenden vogel tijdig te bereiken.

Van de jachtvormen, bij welke de hond een belangrijke rol vervult, dient genoemd te worden de zgn. jacht met den staanden hond op gevogelte, hazen en konijnen. De hond is erop gedresseerd, dat hij terstond blijft staan, wanneer hij wild ruikt. De scherpe reuk van den hond en de schutterscapaciteit van den jager zijn bij deze j. de factoren van doorslaggevende beteekenis. Verder valt hieronder de „lange jacht”, een j. met windhonden. Een drietal windhonden (de „strik”) vangt het wild; de zgn. „beschutter” zorgt, dat het wild door de andere honden niet in stukken wordt gescheurd, en brengt het naar den jager.

De parforcejacht (< Fr. par force = met geweld), een der mooiste vormen van jachtsport, wordt (reeds sinds de 13e eeuw) beoefend te paard en met de „meute”, een troep zeer snelle honden, aangevoerd door den „pikeur”. Speciaal worden op deze j. gejaagd het hert (Frankrijk), de vos (Engeland) en het wilde zwijn (Duitschland). Tot deze parforcejachten kan de slipjacht gerekend worden; de meute volgt hier echter een kunstmatig spoor; wild wordt er niet gedood.

Met schuilhut en groot net wordt in het najaar op het Friesche platteland de vangst van plevieren beoefend. De „wilster-flapper” (wilster = plevier) zet daartoe in de omgeving van het net een aantal opgezette en enkele levende vogels uit, die als lokvogel dienst doen. Dergelijke j. van uit een hut of een gecamoufleerde schuilplaats wordt in allerlei vormen, ook met gewoon aas, beoefend; in midden Europa wel met een levenden of opgezetten oehoe, waar kraaien en roofvogels op afkomen; deze worden dan vanuit de hut geschoten.

De vangst van wilde eenden met een eendenkooi wordt in de Ned. weidestreken nog hier en daar beoefend. Vanuit een grooten vijver, waarin tamme lokeenden zwemmen, gaan enkele „pijpen” uit, smalle doodloopende slooten, die met rietmatten en gaas afgesloten zijn en in een soort fuik eindigen; de de wilde eenden worden door den „kooiman” of „kooiker” met voer in deze pijpen binnengelokt en vervolgens in de fuik gejaagd.

Geschiedenis. In het Palaeolithicum werd met houten en steenen wapens, als knotsen en speren, en ook met valkuilen, lasso’s en netten gejaagd, terwijl in het Neolithicum, blijkens praehist. afbeeldingen, pijl en boog meer op den voorgrond traden. Gejaagd werd in deze tijdperken o.a. op mammouth, oeros, rendier, wisent en wilde paarden. Reeds in het Neolithicum worden naast de j. veeteelt en landbouw voor het levensonderhoud van belang. Men gaat dieren temmen (rendier). In latere tijdperken vindt men de j. te paard, met honden, terwijl de stootlans het voornaamste wapen dier bereden jagers is. Vergeleken met de op praehist. afbeeldingen voorkomende methoden, vertoont de j. bij de tegenwoordige ongecultiveerde volkeren geen wezenlijke veranderingen. Naarmate de beschaving voortschrijdt, wordt in de jacht het sportieve element van beteekenis (reeds in Assyrië en Egypte; in mindere mate in Rome en Griekenland). In de M.E. worden de grootere j. hoe langer hoe meer het privilege van vorsten en adel. Er ontstaat een nauwkeurig omschreven jachtceremonieel. Vuurwapens vervangen later boog en speer. Vooral diverse vormen van parforce-jacht worden beoefend. De revoluties van 1789 en 1848 beteekenden een sterke inperking van de jachtprivileges der hoogere standen (→ Jachtrecht), waardoor, met name in Duitschland, de econ. beteekenis van de j. weer meer op den voorgrond is gekomen, waar de jaarlijksche opbrengst thans op 40 a 50 millioen r. m. geschat wordt.

Organisatie. In Ned. bestaan diverse locale jachtvereenigingen. De Kon. Ned. Jachtvereeniging „Nimrod” is opgericht in 1874. De „Gortelsche hertenclub” jaagt in Gelderland op herten. Belangrijk wetenschappelijk werk voor de j. heeft het Duitsche Institut für Jagdkunde verricht (o.a. biologie en ziekten van het wild). Over jagersvolken, zie → Economie (sub F); zie ook →Jachtrecht.

Lit.: O. von Riesenthal, Jagdlexikon (21916); Grashey, Prakt. Handb. f. Jager (31916) ; Deutsches Jagdbuch (uitg. van den AUg. Deutscher Jagdschutzverein, 141926); Berger, Die Jagd im Leben der Völker; Leeder, Wildkunde und Jagdbetrieb (31926).