(Lat. in= niet, providere = vooruitzien),
1° het zonder voorbereiding vervaardigen en voordragen van een rede, gedicht e.d. Ook zulk een rede zelf wordt i. genoemd. Bij primitieve volken komt zij in de poëzie zeer veel voor, doch ook in hoogere culturen werd zij als een kunst beoefend. Zoo in Italië, tijdens de Renaissance. Hans Andersen schreef een roman De Improvisator.
2° Ook de voordracht van een muziekstuk, zonder dat dit tevoren is opgeteekend (vnl. voor orgel en klavier) wordt i. genoemd. De meeste groote meesters der toonkunst hebben geïmproviseerd (Bach, Beethoven, Mendelssohn e.a.). Onderscheid wordt wel gemaakt tusschen i. en vrije fantasie, inzoover de eerste aan een bepaalden vorm is gebonden (variatie, canon, fuga), de fantasie niet.
Lit.: Dupré, Traité de l’I. à l’orgue (Parijs 1925); Wehle, Die Kunst der I. (Münster 1926).