Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Hartstocht

betekenis & definitie

Hartstocht - Ook drift of passie, worden genoemd de strevingen (het drijven) van het zinnelijk streefvermogen, waartoe ook de affecten van het zinnelijk gevoelsleven behooren. Ze behooren tot dat levensgebied in den mensch, dat hij gemeen heeft met het dier.

De h. hebben tot voorwerp hun eigen goed en kwaad, d.i. het zinnelijk waarneembaar goed en kwaad, dat zij resp. nastreven en ontvluchten.Op zich zijn de h. buiten het gebied der zedelijkheid. Zij zijn zedelijk, in zoover zij onder den directen of indirecten invloed van den wil staan; dus in zoover de wil ze opwekt of ze laat begaan, wanneer ze uit zich zelf in werking komen. Ook dan echter zijn de h. niet altijd zedelijk kwaad, maar soms zedelijk goed, soms zedelijk kwaad. Zedelijk goed, als zij onder invloed of toelating van den wil streven naar een goed, dat de mensch mag nastreven, of zich afkeeren van een kwaad, waarvan de mensch zich mag afkeeren. Zedelijk kwaad, als zij onder den invloed of toelating van den wil streven naar een zinnelijk goed, dat de mensch niet mag nastreven, of zich afkeeren van een kwaad, waarvan de mensch zich niet mag afkeeren. Bijv. als de wil toelaat, dat de h. doodsgevaar ontvluchten, terwijl zij het moeten trotseeren ter verdediging van het vaderland.

Er zijn dus goede en er zijn kwade driften en h. Het is derhalve een (overigens veel voorkomende) misvatting, dat alle drift of h. zedelijk kwaad is. De rechtmatige toom, welken de mensch in zich opwekt en die hem helpt om met gepaste kracht tegen het kwaad op te treden, is goed. Ook Christus heeft vertoornd willen zijn op de handeldrijvers in den tempel.

De wil moet echter steeds de h. beheerschen en zorgen, dat hij zelf niet door de h. wordt medegesleept om te doen wat kwaad is of na te laten wat verplicht is. Om dit te bereiken is noodig:

1° dat de wil nooit de verkeerde h. opwekt en ze bedwingt, onderdrukt, als ze uit zich zelf opkomen ;
2° dat de wil voorkomt, dat de h. zóó sterk worden, dat hij zich feitelijk laat meesleepen.

Hiertoe dient de Christelijke ascese (d.i. oefening), welke hierin bestaat, dat de wil aan de h. meermalen dingen ontzegt, die hij op zich genomen hun mag permitteeren, met het doel de h. er aan te gewennen (te oefenen) om zich gemakkelijk aan de leiding van den wil te onderwerpen. Wie dit nalaat zal ondervinden, dat de h. ten slotte zoo sterk naar hun eigen goed gaan streven, dat de wil ze slechts met veel moeite beheerscht en, te veel inspanning moede, herhaaldelijk toegeeft. Dan zondigt de mensch, beleedigt God, verliest eigen hoogste goed en doet ook aan zijn medemenschen veel kwaad.

Lit. : Summa Theol. (I II q.22-58). Bender Hartsymboliek In de profane literatuur, maar vooral in de gewijde van den bijbel en de ascese stelt de mensch vaak het hart voor als symbool, ja als den zetel zelf van moed, vreugde en lijden, van edelmoedigheid en edele liefde, maar ook soms van lage hartstochten. Het hart nl. is niet slechts het stoffelijk physiologisch middelpunt, waaruit het vernieuwde levenbrengend bloed alle organen en zintuigen voedt, maar het is tevens reflexcentrum van het zieleleven, zoo dikwijls de vrije wil dat toelaat. Op onbekende wijze werkt de onstoffelijke ziel in op de hersenmaterie; deze is door fijngevoelige aanzettende en remmende zenuwbundels o.a. verbonden met het hart. Hierlangs kan de ziel nu ook het hart bewerken en bespelen. Wanneer de vrije wil het hart niet sluit, daalt zijn invloed via het hoofd neer in het hart en uit zich in het geheele lichaam, in houding en gebaren. Dan spreekt of handelt de mensch „met de hand op het hart” en doet de Christen wat Jesus voorschreef bij Mt. 22. 37: „Gij zult den Heer Uwen God beminnen met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand”.

Ook in de graphiek werd de h. veelzijdig toegepast, vooral op de devotieprentjes der 17e en 18e eeuw.

Lit. : Victor v. Tricht S.J., Le Coeur de l’homme (II Namen 1882). Schols Harttak Verticale → gesteltak in de kroon van een boom, staande in het verlengde van den stam. Bij sparren is de h. meestal fraai ontwikkeld.

< >