Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Dier

betekenis & definitie

levend wezen, dat naast de algemeene kenmerken van het leven: voeding, groei en voortplanting, ook nog animale of dierlijke eigenschappen bezit. Een d. heeft het vermogen tot voortbeweging en tot zintuigelijke waarneming, waartoe organen: spieren, zenuwen en zintuigen (bij de eencellige dieren organellen) aanwezig zijn; deze verschijnselen wijzen ook op een zinnelijk bewustzijn.

Verder is in tegenstelling met de groene planten een dier niet in staat zelf zijn organisch voedsel te bereiden, maar het voedt zich met planten of andere dieren.M. Bruna.

Voorst. in de kunst. (Zie pl.) Terwijl de biologie zich met het normaal dier van iedere diersoort bezig houdt, geeft de kunst het dier den stempel van zijn tijd en stijl. Hoewel in de wetenschap één begrip, is het paard bijv. in de Grieksche kunst in wezen verschillend van een zoodanig van Dürer of Rubens. Zoo veranderde in den tijd de kunstopvatting van het dier en maakt deze een ontwikkeling door van naturalisme naar styleering, van realisme naar expressionisme enz.

In de praehistorie vindt men naturalistische dierafbeeldingen. Het zijn de rotsteekeningen uit den ouden Steentijd, die in profielstijl jachtdieren weergeven, als bison, rendier e.d. in grotten van Cogul en Altamira (N. Spanje) (zie plaat bij ➝ Altamira). Het abstracte van de Egyptische kunst spiegelt zich ook weer in hun diervoorstellingen. Hun godsdienst, voortgekomen uit een dierencultus, kent goden met dierkoppen, zooals Horus met den sperwerkop, of doet de godheid in zijn afgebeeld heilig dier vereeren. Deze plastieken dragen een streng decoratief karakter in architectonischen opbouw.

Ook de A s s y r i ë r s dachten hun dierplastiek in architectonisch verband, maar de Egyptische rust gaat hier over in een naturalistische bewegelijkheid, zooals de „stervende leeuwen”, op een der reliëfs aan het paleis te Ninive (650 voor Chr.), dat in de vorige eeuw ontgraven werd en zich nu in het Britsch Museum bevindt, aantoont. Bij de I n d i s c h e kunst wordt de architectuur in de plastiek opgelost. Sculptuur overwoekert heele tempelgevels, w.o. dierplastieken (olifanten en leeuwen) dragende functies vervullen.

In China beeldhouwde men overlevensgroote kameelen, olifanten en leeuwen langs de wegen, die naar de keizerlijke graven voerden. De grafweg van keizer Hungwu te Nanking werd ca. 1420 aldus aangelegd. In klein materiaal modeleerde men groteske dierfantasieën in porseleinen leeuwen, draken en griffoenen. In de schilderkunst ontstaan de impressionistische aquarellen en inktteekeningen, welke dierschilderingen hun hoogtepunt bereikten bij de 18e-eeuwsche Japansche houtsnijders, die alle diersoorten met intense natuurliefde en groote techniek weergaven, o.a. Utamaro, met zijn Mosselen (1780), Insecten (1788) en Vogelboek, en Hokusai.

In de Grieksche kunst brengen de vazen dierafbeeldingen in alle ontwikkelingsphasen. Allereerst kent men er den geometrischen stijl, die getraliede eenden, starre paarden en stijve vogels bracht (7e eeuw v. Chr.). De 6e eeuw voor Chr. geeft nog in de zwarte figuur-vazen ontelbare dierafbeeldingen in silhouetvorm met binnenteekening, zooals op de Françoisvaas de sphinxen, vliegende paarden, herten en leeuwen.

Op het einde der 6e eeuw verdwijnen dergelijke dierenfriezen met de opkomst van de roode figuur-vazen. Wijgeschenken van dieren gaven aanleiding deze plastisch weer te geven. Den hoogsten bloei beteekent de Parthenonfries, waaronder een 200 paarden voorkomen, in een ideëel realisme opgevat. De Romeinsche kunst brengt in dierweergave weinig belangrijks. Het kenteeken der stad Rome, de wolvin van het kapitool, is een Etruskisch meesterwerk.

De vroeg-Christelijke kunst ziet in het dier enkel het symbool; de weergave is dan ook schematisch en primitief. De botsing tusschen Klassiek en Noordelijk vormgevoel vindt men duidelijk terug in de weergave van het dier in de vroege M. E.; eendeels neemt men Klassieke diervormen over, anderdeels overwoekert het dieromament zooals men dit het zuiverst terugvindt in de fantastische diervervormingen der Iersche miniatuurkunst. De 12e en 13e eeuw gaven zelfstandige dierplastiek, eerst aarzelend in friezen en reliëfs, dan in een vloed van dieren en monsters op kapiteelen en sluitsteenen of als spuwers op de transen der Gotische kathedralen. Ook het ruiterstandbeeld kreeg belangstelling (dom te Regensburg). De vroege Italiaansche kunst kent een nieuw natuurgevoel; hier gaf men het dier om het dier. Vittore Pisano, Pisanello genaamd (* 1380, ♱ 1451), geeft bladen vol schetsen van de intiemste dierteekeningen (Recueil Vallardi, Louvre).

De 15e en 16e eeuw bracht een groot aantal meesters, die in alle technieken het dier uitbeeldden: als Dürer met zijn krachtige paardenacten, Grünewald en Brueghel met hun demonische dierenwereld. Een vriend en intens weergever van het dierenleven was Leonardo da Vinei (* 1452, ♱ 1519), die in zijn los neergeworpen schetsen naar psychische grond trekken zocht. Als hartstochtelijk paardenliefhebber had hij de hoogste ambitie voor het ruiterstandbeeld , waarvan men de vitale kracht alleen uit schetsen en studiemodellen kent. Op Leonardo geïnspireerd, schiep Rubens zijn Barok-paarden en leeuwen in den Amazonenslag en Leeuwenjacht (in München’s Pinakothek). Naast deze pathetische dierschildering treft de objectieve weergave der Hollandsche meesters. Zoo schetst Rembrandt leeuw en olifant louter als studie.

De specialisatie der 17e-eeuwsche Hollandsche schilders schept ook voor het dier het genrestuk. Zoo werkt Paulus Potter, de stierschilder, en Albert Cuyp, bekend door zijn koeien in een lichtend landschap, en Hondecoeter door zijn pluimveestukken. Romantisch zijn weer de paardenschilderingen van Géricault (* 1791, ♱ 1824) en ook Delacroix geeft zijn diervoorstellingen inhoud. De 19e eeuw ontdekte tijdens het impressionisme de momentopname der beweging, als Manet, Degas, Liebermann e.a. in hun paardrenflitsen bewezen. Het expressionisme met het parool „los van de natuur” schiep de voor vele onherkenbare en onbegrijpelijke diervormen, als bijv. de subjectieve weergave van Kandinsky’s rennend Paard. Lit.: Das Tier in der Kunst (München 1922).

Terlingen-Lücker.