Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Haren

betekenis & definitie

Haren - 1° Gem. in de prov. Groningen, ten Z. van de stad Gron. (;omvat de kom, Onnen, Essen, Harendermolen, Noordlaren, Glimmen, Tuindorp, Paterswolde (ged.); ca. 7 700 inw., waarvan 79% Prot., 1,5% Kath. en 17% onkerkelijk; opp. 5 402 ha (12% bouwland, 3% tuingr., 63% weiland, 2,5% bosch); veeteelt, landbouw, tuinbouw, 3 zuivelfabr.

De gem. neemt vooral in bevolking toe door vestiging van forensen en gepensionneerden. Mooie omgeving: Appèlbergen, Paterswoldsche Meer.

Door tram- en spoorlijn met de stad Gron. verbonden. Instituut voor blinden.

Te Noordlaren het eenige hunebed in de prov. Gron.

Winplaats voor drinkwater voor de gem. en de prov. Groningen. Bouma2° Voormalige gem. in Belg. Brabant, in 1921 door Brussel (2e district) genaast. Talrijke fabrieken, langs de vaart en de spoorwegen: scheikundige producten, kleurstoffen, oliën, margarine, cement, behangselpapier, landbouwmachines, enz. Een gedeelte van het grondgebied van H. is ingenomen door de spoorweginstallaties Schaarbeek-Brussel en het vliegveld van Evere. Lindemans
3° → Megen c.a. (N. Br. gem.).