Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Groningen

betekenis & definitie

Groningen - I. Provincie in het N.O. van Nederland.

A) Aardrijkskunde. Opp. 2 368,43 km2 (7,2% van Ned.); aantal inw. op 1 Jan. 1934: 404 309 (176,2 per km2); volgens de volkstelling 1930 was 48,06% Ned. Herv., 0,94% Chr. Geref., 0,97% Doopsgez., 0,68% Evang. Luth., 18,99% Geref., 6% Kath., 1,11% Isr., behoorde 1,97% tot een andere en 21,48% tot geen kerkel. gezindte (vooral in Oldambt, Veenkoloniën, stad G.).
a) Opbouw. De opp. bestaat geheel uit lagen in het Diluvium en het Alluvium afgezet. Daaronder zullen Tertiaire en oudere lagen voorkomen, maar er is weinig

van bekend. Het grootste deel van het Diluvium, waarvan de onderkant te Beerta vermoedelijk op ca. 168 m —N.A.P. ligt, bestaat uit prae-Glaciaal zand en grint en potklei, die meest in het bovenste gedeelte ervan voorkomt en plaatselijk een zeer verschillende dikte heeft (onder Appingedam 36 m). Het Glaciaal, hierop afgezet, bestaat uit keizand en keileem en komt eveneens in zeer verschillende, maar nergens groote dikte voor (bij Ten Boer 6 m). Na het terugtrekken van het landijs is het uiterlijk van het landschap nog sterk veranderd. Afspoeling heeft plaats gehad; op vsch. plaatsen in het Z. ontstond veen, terwijl het N. tijdelijk deel heeft uitgemaakt van het groote strandmeer, dat door den strandwal Calais—Tessel—Wangeroog, waarop duinen ontstonden, afgesloten werd van de zee. Dit strandmeer werd min of meer opgevuld, waarna er plaatselijk bosschen, heide en veenmos groeiden; hieruit ontstond veen.

De zee heeft op dit veen in groote gebieden klei afgezet, maar bij het steeds hooger worden van den zeespiegel en van de gemiddelde vloedhoogte werd de duinenrij verbrokkeld. Een groot gedeelte van het veen en de klei werden vernield, waardoor een uitgestrekt Waddengebied ontstond. Op de plaats van de vroegere duinenrij liggen nu ten O. van Schiermonnikoog het Simonszand, de Boschplaat-Rottumerplaat en het door een strandvoogd met zijn gezin bewoonde Rottumeroog, alle gescheiden door geulen. De monden van de Noordwaarts stroomende rivieren, de Lauwers, de Hunze, de Fivel en de Eems, die o.a. het water opnam van de Westerwoldsche Aa, werden verwijd tot diep landwaarts indringende zeeboezems. De Dollart ontstond waarsch. in 1413. Gaandeweg zijn echter de vsch. inhammen geheel of gedeeltelijk dichtgeslibd, waarna de gronden door bedijking tot cultuurland gemaakt werden, het laatst de Julianapolder ten N. van Ulrum (1924) en de Carel Coenraadpolder aan den Dollart (1925).

Ook zijn enkele meren drooggemaakt: Hunigameer, Meedhuizermeer en Proostmeer. Er bestaan nog het Schildmeer, Foxholstermeer, Zuidlaardermeer (gedeeltelijk in Drente), Paterswoldsche Meer en het Leekstermeer (grootendeels in Drente).

Grondsoorten. Diluvium. In Westerwolde komen Diluviaal zand en grint in enkele ruggen aan de opp., eveneens in het Westerkwartier (zandrug van Marum, van Grootegast, van Lutjegast en Doezum, van Noord- en Zuidhorn). Als een smalle landtong steekt de Hondsrug in de klei vooruit tot in het N. deel der stad Groningen. Voorts zijn er vsch. kleine stukken, zooals het zand van Kolham-Hoogezand, Noordbroek, Zuidbroek, Muntendam-Meeden, langs den rand van het Diluviaal schiereil. Winschoten en het zandeil.

Schildwolde-Siddeburen. Alluvium. Hoogveen kwam vroeger veel voor in het Z.O. der prov. en in het Z.O. van het Westerkwartier, maar is nu vrijwel afgegraven. Thans liggen er de dalgronden, veelal met veen vermengd. Laagveen ligt ten O. van de stad G., aansluitend bij het laagveen langs de Hunze en ten Z. en ten W. der stad om het Leekstermeer en in het Westerkwartier. Zeeklei komt in het Noordel. deel der prov. voor en ten Z. en Z.W. van den Dollart.

Deze zeeklei is niet gelijk van samenstelling. De jongste gronden, dus die in de Hunze- en Fivelboezems, in de Reitdiep-, Wad- en gedeeltelijk de Dollartpolders, hebben een min of meer hoog zandgehalte (zavelgronden). De Zuidelijker gelegen en veel vroeger gevormde gronden bestaan uit oude klei, die gedeeltelijk zeer taai en moeilijk te bewerken is (daarom ook vooral als grasland gebruikt). Een paar dm onder deze oudere kleigronden komt de „knik” voor, een voor het water bijna ondoordringbare laag, die schadelijk is voor den landbouw; aan den rand van de Dollartklei komt een ijzerhoudende laag, „roodoorn” genoemd, voor, ook schadelijk voor den landbouw.

Hoogte. Het laagst ligt het laagveengebied met naaste omgeving ten O. (gemiddeld 0,5 m-0,75m—N.A.P.) en ten W. (laagst 0,55 m —N.A.P.) der stad G. Van dit gebied stijgt de bodem naar alle zijden; het hoogste punt in het Westerkwartier gaat tot 5 m +N.A.P. bij Zevenhuizen; de Hondsrug bereikt in de stad G. 7,5 m +N.A.P., terwijl Westerwolde in het Z. bij Ter Apel 10 m +N.A.P. ligt. De Dollart- en de Wadpolders liggen hooger naarmate ze jonger zijn, de eerste tot 1,5 m +N.A.P., de laatste tot 2,5 m +N.A.P. Het rijzen van den zeespiegel, het niet zoo vlug tot indijking overgaan als vroeger, de inklinking van den bodem der reeds ingedijkte stukken zullen de oorzaak daarvan zijn. Het Noordelijk zeekleigebied heet door de hoogere ligging wel het Hoogeland in tegenstelling tot het laag gelegen gebied ten O. van de stad G., dat het Lage land wordt genoemd.

Afwatering. Met deze bijz. hoogteligging staat de groote zorg voor de waterloozing in verband. Vroeger kwam al het water van Noord-Drente langs Drentsche Aa en Hunze en na de ontginning van de venen in het Z.O. ook uit dit gebied langs vsch. kanalen naar de stad G. en werd vervolgens langs het Reitdiep, dat ook het water van het Westerkwartier en een deel van Hunzingo opnam, naar de Lauwerszee gebracht. Door de lage ligging van het centrale deel der prov. G. was de afwatering zeer gebrekkig. Een groote verbetering kwam na het graven van het Eemskanaal; het water van het stroomgebied van de Drentsche Aa en de Hunze en van een groot deel der veenstreken werd langs dit kanaal in de Eems geloosd.

Het Reitdiep werd aan den mond afgesloten door een dijk met schut- en uitwateringssluis, waardoor tevens land werd aangewonnen. In het Reitdiep bij Wetsinge kwam een dam met schutsluis (thans vervangen door een Zuidelijker gelegen dam te Dorkwerd). Zoo was in 1877 een geheel nieuw stelsel van afwatering voltooid.

Thans telt G. de vlg. waterschappen: 1° Westerkwartier; boezems: Koningsdiep-Aduarderdiep (door de Aduarderzijlen op het Reitdiep loozend), de Kommerzijlsterriet (op het Reitdiep loozend), het Hoendiep gedeeltelijk, het Leekstermeer, het Hoofddiep en de Jonkersvaart gedeeltelijk. 2° Hunzingo; boezems: Boterdiep en vele andere wateren, met het Winsumerzijldiep in verbinding staande. Gedeeltelijk loost Hunzingo op het Reitdiep, gedeeltelijk even ten N. van Zoutkamp op de Lauwerszee. 3° Electra, dat de gronden van de waterschappen Hunzingo, Westerkwartier en Reitdieppolders omvat. Het benedendeel van het Reitdiep is tot bergboezem gemaakt (1920), waarop het electr. gemaal Electra het water van het Reitdiep uitslaat. 4° Fivelingo; boezems: Damsterdiep en eenige maren, loozend te Delfzijl op de Eems. 5° Duurswolde; boezems: Schildmeer, Afwateringskan., loozend te Farmsum op de Eems. 6° Oldambt; boezems: Termunterzijldiep en eenige maren, loozend te Termunterzijl op de Eems. 7° Reideiland; boezems: Beersterdiep en enkele andere diepen, loozend op den Dollart. 8° Westerwolde; boezems: Westerwoldsche Aa, Mussel Aa-kan., Ruiten Aa-kan., Vereenigd kan., loozend op den Dollart te Nieuwe Statenzijl. 9° Pekel Aa; boezem: Pekeler HoofddiepPekel Aa, loozend op de Westerwoldsche Aa. 10° De Vereeniging, omvattend drie Dollartpolders: Oostwolder-, Finsterwolder- en Reiderwolderpolder, afwaterend bij Fiemel op de Eems.

Niet tot een dezer waterschappen behooren: 1° het gebied van het Eemskan.: het land ten Z.O. van de stad G. bezuiden het Winschoterdiep tot het gebied van het Pekeler Hoofddiep. 2° Het Westelijk deel van het Westerkwartier, dat op Frieslands boezem loost. 3° De Reitdieppolders, die bijna alle rechtstreeks afwateren op het Reitdiep. 4° De rechtstreeks op het buitenwater loozende Johannes Kerkhovenpolder aan den Dollart, het Waterschap Oterdum en de meeste Wadpolders.

b) Economische toestand. G. is in de eerste plaats een landbouwprov., hoewel de veeteelt in sommige streken ook veel beteekent, terwijl in de Gron. veenkoloniën de industrie van groot belang is.

Grondgebruik in 1933 BouwGrasTuinBosWoeste land land grond schen grond

54,28% 27,47% 3,83% 0,34% 3,17%

Agrarische bedrijven. Sinds 1833 is de opp. bouwland en tuingrond toegenomen met 50%; de opp. grasland is afgenomen met 25%; de woeste gronden zijn afgenomen met 77%, vooral in het Z.O. der prov., waar (sinds ong. 1600) een bloeiend cultuurlandschap ontstond i.p.v. een gebied van veenmoerassen en waar verder vele heidevelden ontgonnen zijn. De gemiddelde opp. der landbouwbedrijven is in G. grooter dan in eenige andere prov. (19,70 ha tegen 10,89 ha in Ned.). Het grootste deel der bedrijven wordt door eigen boeren geëxploiteerd (in 1921: 66,10% tegen 56,91% in Ned.). De bedrijven staan op een hoog peil van ontwikkeling. De abten der vsch. kloosters, die vroeger in de prov. waren, hebben een zeer gunstigen invloed uitgeoefend op de econ. ontwikkeling dezer streken.

Het beklemrecht, dat in dien tijd reeds zijn begin van ontwikkeling had, is van groot belang geweest, want juist door dit recht van altijddurend onopzegbaar landgebruik tegen een vaste en onveranderlijke huur zijn de boeren feitelijk de beheerders geworden van de gronden, vooral in de kleistreken. Het heeft voorts de versnippering der bedrijven tegengehouden. In hooge mate heeft ook de agrarische crisis van ca. 1880 een verbetering der bedrijven ten gevolge gehad. De welvaart der boeren steeg, wat ook blijkt uit de kapitale boerderijen met mooie woonhuizen in de kleistreken, totdat de crisis,die in 1929 inzette, ook hier een val bracht.

Landbouw. Als echte zeeklei-landbouwgebieden moeten genoemd worden: a) het Oldambt (Oud-, Nieuw-, Klein-), waar naast de graanteelt de teelt van peulvruchten en handelsgewassen als karwijzaad, tuinbouwzaden van belang is. Suikerbieten en aardappelen weinig. Yee wordt weinig gehouden. Verhouding bouwland tot grasland als ca. 10:1. Grootte der bedrijven meest 40-50 ha. b) De Noordelijke bouwstreek.

Er worden naast graan veel peulvruchten en ook handelsgewassen, vooral ook vlas verbouwd. Voorts aardappelen en suikerbieten. Verhouding bouwland tot grasland als ca. 5:1; hoe dichter bij de kust, des te meer bouwland. Er wordt vrij veel vee gehouden. Grootte der bedrijven meest ca. 40 ha.

In Noordelijk Westerkwartier neemt het grasland een veel grootere plaats in dan in b. De bedrijven zijn kleiner. In de veenkoloniën is bijna uitsluitend teelt van granen en aardappelen (voor de ind.). De veeteelt is nergens van beteekenis. De bedrijven zijn gem. 25 ha. In Zuidelijk Westerkwartier is het gemengde bedrijf, evenals in Goorecht en Westerwolde.

Doch in Z. Westerkwartier ziet men een nadering tot het zuivere weidegebied in Friesland, in Westerwolde en ook in de Woldstreek (Slochteren) een nadering tot de veenkoloniën.

Veeteelt. De streek ten N. en ten W. van de stad G. is overwegend grasland. In het N.W. der prov. behoort het zwartblaar ➝Groninger rundvee thuis, vooral voor melkproductie. Varkensteelt vooral op de kwelders, maar ook op de witte klavervelden in het N. der provincie.

Tuinbouw. Eenige centra van tuinbouw: 1° Hoogezand—Sappemeer, Zuidbroek, Winschoten; 2° Uithuizen, Uithuizermeeden; 3° Loppersum, ’t Zandt, Ten Boer; 4° Groningen, Zuidhorn, Haren, Bedum.

Industrie. De scheepsbouw, in de 19e eeuw belangrijk, is grootendeels verdwenen; bijna alleen nog aan het Winschoterdiep ten W. van Hoogezand. De 18 aardappelmeelfabr. staan grootendeels in de veenkoloniën, evenals de 18 stroocartonfabr. Suikerfabr. te G. en Hoogkerk; tabaks- en sigarenfabr., vnl. te G., rijwielfabr. te G. en elders; steennootknoopenfabr. te Veendam; voorts verspreid motoren- en machinefabr., steenfabr., houtzagerijen, chemische fabr., zuivelfabrieken e.a.

Handel en verkeer. Omstreeks 1860 was G. een der voornaamste prov. voor de scheepvaart. Bijna de helft der Ned. koopvaardijschepen behoorde in G. thuis, verdeeld over 30 plaatsen, die diep in het land lagen. Het waren meest kleine schepen (100 à 200 ton), grootendeels eigendom van de schippers, die er met hun familie op voeren. Thans hooren hier nog een 300 schepen (inh. 50 000 ton) thuis, meest voor de kustvaart. Voor den handel zijn van groot belang de vele waterwegen (vooral Eemskan., Winschoterdiep en, voor de verbinding met het IJselmeer, het Hoendiep, dat verbreed zal worden en een betere verbinding krijgt met het Eemskan. en Winschoterdiep, Noordelijk om de stad G.); verder de spoorwegen en de talrijke verharde wegen.

Vele wegen zijn gericht op het handelscentrum: de stad G. met haar vele markten. Een paar kleinere centra zijn Winschoten en Appingedam. Het buitenlandsch verkeer gaat grootendeels over Delfzijl. De invoerprod. zijn vooral steenkolen, gezaagd hout, kunstmeststoffen, zand. Uitvoerprod. zijn vooral cokes, ijzeraarde, hout, producten van de industrie (aardappelmeel, stroocarton).

Sociale en culturcele toestand. Bevolking. Het vroegst bewoond waren de zandgronden: hunnebed te Noordlaren, vele praehist. vondsten in Westerwolde. Doch ook de kleistreken waren reeds vóór het begin onzer jaartelling bewoond; men wierp er ter beveiliging tegen het water terpen of wierden op. In Hunzingo en Fivelingo zijn er meer dan 100, bovendien nog in Westerkwartier en Oldambt. Op vele ervan liggen nu nog dorpen en gehuchten.

In het begin van onze jaartelling woonden in het N. en het W. Friezen. Westerwolde had en heeft nog een Saksisch karakter. Ook de stad G. was Saksisch, later Friso-Saksisch. Vooral door haar invloed kreeg het N. een FrisoSaksisch karakter. De veenkoloniën hebben een zeer gemengde bevolking gekregen uit Holland, Friesland, Groningen, Drente, Duitschland.

De verschillen in dialect en gebruiken tusschen de bewoners der onderscheidene deelen zijn goed merkbaar, zoo bijv. tusschen de bewoners van het Westerkwartier en Hunzingo, aan weerskanten van den benedenloop van de oude Hunze (zie onder I in dit art.). In het alg. hebben de Groningers een nuchter, flegmatisch temperament; de bevolking van de veenkoloniën is van het koloniale type. De maatschappelijke scheiding tusschen landarbeiders en boeren is in het Hoogeland, nog meer in het Oldambt, langen tijd groot geweest. De toeneming van de bevolking der prov. blijft sinds 1879 achter bij die van het Rijk, hoewel het geboorteoverschot grooter is dan dat van het Rijk; het is een gevolg van veel vertrek uit de prov., vooral naar N. Holland. Zie onderstaande tabel.

De emigratie naar N. Amerika is langen tijd aanzienlijk geweest.

Bevolkingsaanwas (bevolking op 1 Jan. 1830 op 100 gesteld).

Rijk Prov. Gron. Stad Gron.

1 Jan. 1830 100 100 100
19 Nov. 1849 116,97 119,64 111,02
31 Dec. 1869 136,97 143,07 127,32
1 Dec. 1889 172,62 173,19 185,24
1 Dec. 1909 224,15 208,28 246,57
1 Dec. 1920 262,69 232,11 299,99
1 Dec. 1930 303,11 249,16 347,47

Rechtswezen. De prov. ressorteert onder het gerechtshof te Leeuwarden. Arrondissementsrechtbank te G., kantongerechten te G., Winschoten en Zuidbroek; strafgevangenis, huis van bewaring en Rijkswerkinrichting te G.; huis van bewaring, tevens hulpstrafgevangenis, te Winschoten.

Onderwijs. Universiteit te G. Gymnasia te G. (2) en Winschoten. H.B.Scholen te G. (5), Sappemeer, Veendam, Winschoten, Stadskanaal, Ter Apel, Appingedam en Warfum. Kweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen te G., Winschoten en Appingedam. Middelbare landbouwschool, Middelb.

Techn. school en Zeevaartschool te G. Instituut voor doofstommen te G. Instituut voor blinden te Haren.

Kerk. Tot het dekenaat G. behooren de parochiën te G. (4), Appingedam, Bedum, Delfzijl, Den Hoorn, Kleinemeer, Kloosterburen, Martenshoek, Nieuwe Pekela, Oude Pekela, Uithuizen, Veendam, Winschoten, Zuidhorn. Tot het dekenaat Klazienaveen behooren in de prov. G. de parochiën Musselkanaal, Stadskanaal en Stadsterapelkanaal.

Lit.: Beekman, Ned. als polderland (3e druk); Geertsema, De Zeeweringen, waterschappen en polders in de prov. G. (1910); Blink, Econ. geogr. der prov. G., hist. beschouwd (Tschr. Econ. Geogr., 1913); Minderhoud, De Ned. landbouw (1935). Bouma. B) Geschiedenis. Oorspr. bestond het land uit de door Friezen bewoonde Ommelanden, bestaande uit verschillende gouwen: Hugmerki (later met Vredewold en Langewold het Westerkwartier), Hunsingo en Fivelingo.

De stad G. echter en het bij de stad gelegen Goorecht was Saksisch, evenals Westerwolde. Door toedoen van de stad G. vooral verloren de oorspr. Friesche Ommelanden later hun Friesch karakter.

De Friesche gouwen werden gekerstend door den H. ➝ Liudger, gesteund door Karel den Grooten, die het oude Friesland ten O. van de Lauwers bij het Frankische rijk voegde en er de gewone gouwindeeling van zijn rijk invoerde. De Friesche gouwen, door den H. Liudger, later bisschop van Munster, gekerstend, behoorden tot aan de Hervorming onder het bisdom Munster, Westerwolde onder Osnabrück, en het overige gedeelte van de prov. onder Utrecht.

Omstreeks 1060 behooren Hunsingo en Fivelingo met de tegenw. prov. Friesland onder de ➝ Brunonen. Reeds in de 11e e. bestrijden buitenlandsche heeren elkaar de macht en waarsch. reeds in het begin der 12e e. is de grafelijke macht er vernietigd door dezen onderlingen strijd. Vele Cisterciënser en Norbertijner kloosters werden in het gewest gesticht, o.a. de abdij Aduard met de later zoo beroemde kloosterschool en de abdij Bloemhof te Wittewierum, waar Emo en Menko hun kronieken schreven. Groot was ook de verdienste der kloosterlingen door hun bewerking van den grond, het graven van kanalen en het leggen van dijken.

Voortdurend echter probeert men het land, dat zonder heer is, onder zijn gezag te brengen, en steeds moeilijker werd het voor de Ommelanden om hun vrijheid te handhaven, toen het land in de 14e en 15e e. door de inwendige twisten van ➝ Schieringers en Vetkoopers verdeeld was. Vooral de stad G. (zie onder) voerde expansiepolitiek t.o.v. het gewest en vormde een soort staat, dikwijls gesteund door de Vetkoopers.

Dit streven naar de hegemonie over Groningerland wordt grootendeels bereikt en onder leiding van den pastoor van Groningen, Willem Frederiks, richt de expansie van de stad zich zelfs op het gebied van de tegenw. prov. Friesland. De Schieringers roepen dan de hulp in van ➝ Albrecht van Saksen en daarmee wordt de uitbreiding van den stad-staat gestuit, ofschoon de heerschappij der Saksers zelf in hoofdzaak te gronde ging door den hardnekkigen tegenstand van de stad G. Jarenlang heerschte strijd in het gewest tusschen de Saksers, graaf Edzard van Oost-Friesland en Karel van Gelre, met het gevolg, dat „Stad en Lande” (zoo heette sindsdien het gewest) in 1536 overgingen in het bezit van Karel V. Karel V liet de Ommelanden economisch onder de stad blijven (stapelrecht) en zoo bleef ook de oude tegenstelling tusschen de stad en het platteland.

In 1559 werd ook het bisdom G. opgericht, doch eerst in 1568 kon de bisschop worden ingehaald. Zijn opvolger kon zich in 1594 niet handhaven.

In 1579 traden de Ommelanden onmiddellijk toe tot de Unie van Utrecht, daarna ook de stad, doch deze werd door den overgang van ➝ Rennenberg weer Spaansch, terwijl de Ommelanden Staatsch bleven. In 1594 moest de stad zich aan Maurits en Willem Lodewijk overgeven, Stad en Lande werden tot één gewest vereenigd onder het stadhouderschap van Willem Lodewijk en in de Unie opgenomen. Het gewest had gewoonlijk met Drente en Friesland één stadhouder uit den Frieschen tak van de Nassau’s. De verhouding tusschen stad en land was doorgaans niet best. Na de twisten van 1747 en 1748 werd het gezag van den stadhouder in het gewest versterkt. Na den Franschen tijd kreeg de prov. haar tegenw. omvang.

Lit.: J. Huizinga, Hoe verloren de Groningsche Ommelanden hun oorspr. Friesch karakter? (Driemaandel. Bladen, XIV); W. J. Formsma, De wording van de Staten van Stad en Lande tot 1536 (diss., 1930); K.

Hildebrand, Het reglement-reformatoir in stad en lande in de practijk (1749-’80); H. J. Keuning, De Groninger Veenkoloniën (diss.); R. P. Cleveringa Pzn., Gemeene Landswarf en Hoofdmannenkamer te Groningen tot 1601 (1934). Ydema.

C) Groningsch dialect wordt gesproken in heel de prov. Groningen benevens een eraan grenzende smalle strook in Drente, die ethnographisch en economisch bij de Veenkoloniën aansluit. Kenmerken: allerlei algemeen- of partieel-Saksische kenmerken, een jonge diphthongeering: vout (voet), bouk (boek), gruin (groen), leif (lief), beir (bier), hound (hond), ai i.p.v. Saks. ee of ei, geen ein het verleden deelwoord. De klinkers worden licht genasaleerd. Groningen is oorspr. door Friezen bewoond geweest. Tot in de 15e eeuw werd er op het platteland nog Friesch gesproken. Thans is het Friesch verdwenen en slechts weinig Friesche relicten zijn er achtergebleven (bijv. de rekking van i voor n + dentaal.) Men onderscheidt in het G. d. nog vsch. streektalen. Fivelingo zegt: hai wascht hom; Oldambt: hai wascht sok; Westerwolde: hai wasket suk.

Lit.: F. Schuringa, Het dialect van de Veenkoloniën (1923; zeer goed, gaat uit van het dialect van de Veenkoloniën, maar beschrijft ook heel het G.d.); H. Molema, Wbk. der Gron. Volkstaal (1887); A. Ganderheyden, Groningana, Suppl. op Molema (1897); K. Ter Laan, Nieuw Gron.

Wbk.; J. Klatter, Onze Taaltuin (II); W. de Vries, Het vocalisme van den tongval van Noordhorn (1895). Weijnen. II. Hoofdstad van de gelijknamige provincie.

A) Aardrijkskunde.

De stad G. is economisch en cultureel centrum van een groot deel van het N.O. van Ned., middelpunt van verkeer; opp. 2783 ha; omvat G., Helpman, Kostverloren, Noorderhoogebrug (ged.), Oosterhoogebrug (ged.), Hoornsche dijk (ged.). Op 1 Jan. 1935: 112 939 inw. (27,5% van de prov. G.); volgens de volkstelling 1930: 33,33% Ned. Herv., 13,19% Geref., 3,69% andere Prot., 9,06% Kath., 2,28% Isr., 2,56% andere gezindten, 35,85% behoorde tot geen kerkgenootschap.

a) Ligging. Al vroeg ontstaan als een Saksische nederzetting op het uiteinde van den Hondsrug, waarover de weg door Drente naar de lage kleistreken in het N. liep; aan de Oost- en Westzijde van den rug riviertjes, die zich vroeger ca. 5 km ten N. van de stad vereenigden, later er langs geleid werden, door het Reitdiep verbonden met de Lauwerszee. Door de gunstige natuurlijke ligging, tusschen de Alluviale gronden eenerzijds, Diluviale gronden anderzijds met verschillende voortbrengselen, ontwikkelde de plaats zich tot een handelsstad; door de politiek der stadsregeering die steeds trachtte de econ. heerschappij over de Ommelanden te verkrijgen, werd dit proces bespoedigd en versterkt. Tot ver buiten de omgeving breidden de handelsbetrekkingen zich uit: Holland, Vlaanderen, Engeland, Oostzeelanden. De talrijke waterwegen convergeeren naar de stad G.: ze wordt door het Reitdiep verbonden met de Lauwerszee, door het Boterdiep met het N., door het Damsterdiep en het Eemskanaal met het N.O. en de Eems, door het Winschoterdiep met het O., door het N. Willemskanaal (het deel bij G. heet Hoornsche Diep) met het Z. en door het Hoendiep met het W. (is een deel van den waterweg via Lemmer naar Amsterdam). Laatstgenoemde waterweg wordt verbeterd en Noordelijk om de stad G. in verbinding gebracht met het Eemskanaal en het Winschoterdiep. Pas laat werden de spoorwegen aangelegd: Leeuwarden-G. (1866), Nieuweschans-G. (1868), Meppel-G. (1870), Delfzijl-G. (1884), Sauwerd-Roodeschool (1893), Zuidbroek-Stadskanaal (1912), Winsum-Zoutkamp (1922), Delfzijl-Slochteren-G. (1929); een tramlijn verbindt G. met het Westerkwartier en Friesland, een electrische tram gaat over Haren naar De Punt. Evenals deze lijnen richten zich ook vele landwegen naar de stad, zoodat ze ook een middelpunt van autobusverbindingen en vrachtautodiensten is geworden, tot ver buiten de prov. Door het vliegveld te Eelde is G. opgenomen in het luchtverkeer.
b) Plattegrond. Het centrum van de stad wordt gevormd door de Groote Markt, oudtijds de brink van het Drentsche dorp, en de Vischmarkt. De oudste ommuring dateert uit de 12e e. Uitlegging had plaats in de 13e, 15e en 16e e.; bijz. groot was de uitleg in het begin der 17e e., waardoor de opp., voor bebouwing beschikbaar, bijna verdubbeld werd. Uit den loop van het Zuiderdiep, Schuiten-, Loopende- en het A-diep en enkele Achter de Muurstraten is de vroegere vorm en grootte der stad nog af te leiden. Van de vestingwerken uit de 17e e. is een deel over in het Noorderplantsoen; de poorten zijn verdwenen, alleen bestaat nog het Poortershuisje, een wachthuisje bij den voormaligen steentilpoort (aan het Damsterdiep). Een deel der vestingwerken diende voor demping van het Zuiderdiep. Reeds vóór de ontmanteling, die in 1876 begon, waren eenige straten buiten de vesting aangelegd, maar vooral in de 20e e. ging de aanleg van nieuwe wijken snel. Uit deze eeuw dateert ook het ca. 45 ha groote Stadspark; het Sterrebosch is veel ouder (1765).
c) Bezienswaardigheden. Hoewel G. een oude stad is, is er niet bijz. veel uit vorige eeuwen bewaard gebleven. Aan de Groote Markt de Martinitoren (1482; de vorige was in 1465 verbrand), gewijd aan den H. Martinus, bisschop van Tours; hoogte ca. 96 m; klokkenspel (Fransc. Hemony). De Martinikerk (nu Prot.), is ca. 1220 gebouwd als kruiskerk met smalle zijbeuken, later vergroot en vernieuwd; in het koor zijn fraaie muurschilderingen in Renaissance-stijl, uit het midden der 16e e., blootgelegd (1924). Bij den toren „De Hoofdwacht”. Midden op de markt het stadhuis, gebouwd 1793-1810, en daarachter het gerestaureerde „Goudkantoor”, vroeger belastinggebouw, thans Noordel. Scheepvaart- en Natuurhist. museum. Aan de Vischmarkt de korenbeurs; daarachter de A-kerk en -toren. Elders: het academiegebouw (1909), het gerechtsgebouw, het Provinciehuis, het Prinsenhof (voormalig stadhouderlijk hof), het Poortershuisje, het Museum van Oudheden. Voorts enkele oude koopmanshuizen (Hooge der A is een oude koopmansbuurt) en vsch. gevels.
d) Beteekenis. Hoofdstad van de prov. G., woonplaats van den Commissaris der koningin, zetel van prov. bestuurslichamen; arrondissementsrechtbank en kantongerecht; strafgevangenis. Cultureel centrum van een groot deel van N. O. Ned. Belangrijke handelsstad; de winkelstad voor de prov. G. en een deel van Drente en Friesland; de grossier voor die deelen: 350 bodewagens onderhouden diensten op G.; marktplaats van producten van landbouw en veeteelt (graan, vee, eieren); industriestad (ca. 12% van de bevolking werkzaam in de ind.): sigaren-, tabaks-, chemische, textiel-, metaal-, rijwielen-, hout-, suiker-, koek-ind., boek- en steendrukkerijen, scheepsbouw. Zetel van een zeevaart, die in de 2e helft der 19e e. grooter beteekenis had (zie de prov. G.). De handel met het buitenland betreft vooral hout, kunstmest, zuidvruchten. Als grootgrondbezitter heeft de stad uitgestrekte landerijen bij den Dollart, de Lauwerszee en bij Ter Apel, die zij gedeeltelijk zelf exploiteert, gedeelte lijk verhuurt; bovendien heeft zij het eigendomsrecht van landerijen in de Gron. veenkoloniën.
e) Verzorging der bevolking. G. heeft 4 parochiekerken en de paterskerk van O. L. Vr. Onbevlekt Ontvangen (paters Jezuïeten), de St. Martinus- en de St. Jozefskerk zijn van Cuypers, de St. Franciscuskerk is van Bellot en v. d. Leur; voorts vsch. Prot. kerken en een synagoge. Onderwijsinrichtingen: universiteit (1614 gesticht door de prov., sinds 1813 rijksuniv.) met een bibliotheek, een aantal laboratoria, een mineralogisch-geologisch museum, een hortus botanicus, een biologisch-archaeologisch instituut; gymnasia (2), drie H.B. Scholen B, een H.B.S.A., H.B.S. voor meisjes, kweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen, Middelbare Techn. school en Ambachtsschool, waarbij ook een Zeevaartschool, Middelbare Landbouwschool en Landbouwwinterschool, Industrie- en Huishoudscholen, Instituut voor doofstommen; Rijkslandbouwproefstation en het Bodemkundig instituut voor natuur- en scheikundig bodemonderzoek. Voor de stedelijke en gewestelijke gesch. van belang het Stads- en Rijksarchief en de bibliotheek der prov. G.; Openbare Leeszaal, Museum van Oudheden, Scheepvaart- en Natuurhist. museum, Universiteitsmuseum. Tal van wetensch. en letterkundige vereenigingen, Schouwburg. (Zie ook ➝ Groninger School.) Voorts 4 ziekenhuizen (academisch, kinder-, Kath. ziekenhuis, diaconessenhuis), vele gasthuizen, bad- en zweminrichtingen, sportparken, plantsoenen.

Lit.: Blink, De stad G. als econ. centrum (Tschr. Econ. Geogr., 1920); Gedenkboek G. 1672-1922; C. H. Peters, Oud G.; Gids, In en Om G. Bouma.

f) Geschiedenis.

Van de oudste geschiedenis is weinig bekend. Ontstaan op het einde van den Hondsrug, waarsch. als deel van het Saksische Drente, kreeg de plaats beteekenis als marktplaats van de omgeving. Vlg. Poelman echter is het meer waarsch., dat het oorspr. een Friesche handelskolonie was, deelnemend aan den ouden Frieschen buitenlandschen handel, waaruit dan later door immigratie van Saksers uit het Drentsche achterland de Saksische stad G. ontstaan zou zijn.

Over de vesting-kerk St. Walburg, die door St. Walfridus ter verdediging tegen de Noormannen zou zijn gebouwd, is niets met zekerheid te zeggen. Ook is onbekend, wanneer en of G. stadsrecht heeft gekregen.

Toen de stad in het bezit van den bisschop van Utrecht was gekomen, heeft bisschop Hardbert omstreeks 1140 zijn broer Lefferd tot prefect van G. aangesteld. Daar de bisschop veraf woonde, was het gevaar groot, dat de stad op den duur voor den bisschop verloren ging. Tot omstreeks 1250 kon de bisschoppelijke prefect zijn gezag in de stad ten volle handhaven, maar als er sindsdien vriendschap is gesloten tusschen de stad en de omwonende Friezen, ziet men, dat het stadsbestuur de macht van den prefect meer en meer aan zich trekt en steeds meer onafhankelijk van Utrecht wordt. De eig. machthebbers in de stad werden burgemeesteren en raad. Later komt daarnaast een college uit de burgerij op, nl. de „zwoorne meente”, die het recht van raadsverkiezing heeft. Deze geschiedde aldus: in een hoed werden witte en vijf zwarte boonen geworpen; wie de zwarte boonen trokken, werden de vijf keurheeren, die de acht nieuwe raadsleden benoemden.

Toen de „zwoorne meente” op haar beurt het contact met de burgerij verloor, probeerde de burgerij op een andere manier invloed op het stadsbestuur te krijgen, en na 1400 hoort men telkens van verzet van de gilden tegen het stadsbestuur.

In de 12e, 13e en het begin der 14e e. ontmoet men Groningers als kooplieden in andere landen (Engeland, Noorwegen, Keulen). Men treft G. aan onder de Hanzesteden. Deze buitenl. handel is te beschouwen als een deel van den ouden Frieschen handel, die in de 12e e. reeds achteruit gaat en ten slotte verdwijnt. G. als markt voor de omgeving daarentegen nam steeds meer in bloei toe.

De stad had intusschen zijn gezag al uitgebreid over de Ommelanden; in de 15e e. richt het den blik op Friesland ten W. van de Lauwers. Door de komst van Albrecht van Saksen (1498) moet de stad Oostergo, waar zij reeds groote veroveringen had gemaakt, weer loslaten. In 1536 komt de stad met de Ommelanden onder Karel V (zie: prov. G.). Aarzelend tot de Unie van Utrecht (1579) toegetreden, ging de stad in 1580 met Rennenberg weer naar de Spanjaarden over en was voor dezen een sterk punt in het N.

In 1594 moest G. zich aan de Staatschen overgeven en door het Tractaat van Reductie werden de stad en de Ommelanden als één gewest gebracht onder den Frieschen stadhouder Willem Lodewijk. Voortaan mocht in G. alleen de Hervormde godsdienst worden uitgeoefend, de bisschop kon zich in het in 1559 opgerichte bisdom niet meer handhaven en alle geestelijken werden verbannen.

In 1614 werd te Groningen de universiteit opgericht.

In 1672 werd de opmarsch van de Munstersche en Keulsche troepen gestuit voor Groningen, dapper verdedigd door Karel van Rabenhaupt, geholpen door de burgers. De vijand moest na zes weken het beleg opbreken (28 Aug.: gedenkdag van Groningen’s ontzet). In de 18e e. bij den strijd in de Hervormde kerk verkondigde prof. van der Marck hier vrijzinnige denkbeelden, doch de orthodoxe Groninger prof. Hofstede wist zijn afzetting te bewerken. In 1874 verdwenen door de vestingwet de wallen en grachten.

Lit.: Gratama, Het ontstaan en de ontwikkeling van ’t stadsbestuur te G. (bijdr. V. G. en O., 3e reeks VI); Poelman, De buitenl. handel van G. in verband met den Frieschen handel gedurende de 12e en 13e eeuw (Hist. Opst. bij jubileum van prof. dr. H. Brugmans, 1929; met aangehaalde lit.).

Ydema.