Ned. letterkundige, * 11 Febr. 1847 te Nijmegen, ♱ Jan. 1939 te Grave. Wilde aanv. in den geestelijken stand treden, en studeerde aan het St.
Dominicus-college te Nijmegen, maar werd daarna onderwijzer, en was als zoodanig van 1883 tot 1923 werkzaam aan de Rijksnormaal-lessen te Grave. Behalve een Ned.
Spraakkunst schreef hij gedichten, waarin hij zich een zuiver volkstalent toonde en waarvan vsch. getoonzet zijn o.a. door Jos. de Klerk, J. P.
Wierts en Arnold Spoel.Werken: o.a. Lentedagen (1880): Aan moeders schoot (1882); de Over-Betuwsche stamsage „Magen en Hilda” (1885); Roode en witte rozen (1897); Licht geluid (1910).
Lit.: B. Molkenboer, in: Jaarboekje van Alberdingk Thym 1915 (over Magen en Hilda).