Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Gijsbert Japicx

betekenis & definitie

Friesch dichter en taalgeleerde; * 1603 te Bolsward, † Sept. 1666 aldaar. Hij zelf schreef zijn naam steeds: Jacobs.

In 1625 werd hij „schoolvoogd” te Witmarsum, in 1637 komt hij weer terug in Bolsward, waar hij ook „voorzanger” in de Herv. kerk wordt. Met Franciscus Junius en Simon Abbes Gabbema ijvert hij voor de Friesche taal en schrijft hij een aantal gedichten in het Friesch en in het Hollandsch met een groot meesterschap over de taal.

In 1823 werd in de St. Martinikerk te Bolsward zijn borstbeeld onthuld.Werken: Friesche Rijmelerije in trije dielen forschaet (1668). In een nieuwe Friesche spelling verscheen dit werk, bezorgd door Waling Dijkstra (1853).

Lit.: F. Buitenrust Hettema, Twee Friezen, in Groot Nederland (1905); id. in Fryske Bybleteek (II 1896); Friesche Volksalmanak (1893, 1895); Haantjes, Gijsbert Japicx (diss. 1929). Piet Visser.

< >