Gezegde - of praedicaat vormt, samen met het onderwerp, het voornaamste deel van den zin en duidt dan, met of zonder nadere ➝ bepaling(en), de werking of den toestand van dat onderwerp aan. Dit kan gebeuren door een vorm van het werkwoord met of zonder bepaling(en), bijv.: de kinderen spelen, hij leest een boek, zij loopt buiten; ofwel door een nomen + een vorm van de werkwoorden: zijn, worden, schijnen, blijken, enz., bijv.: hij is dom, Jan wordt burgemeester.
In deze zinnen heet het werkwoord: werkwoordelijk deel van het g., het nomen: naamwoordelijk deel van het g. of praedicaatsnomen. Het grammaticale g. valt in den zin niet altijd samen met het logisch g., bijv. in zinnen als: het regent, het sneeuwt, waarbij in het grammaticaal g. het logisch onderwerp van den zin ligt opgesloten (regenen heeft plaats).
