Geestelijk lied. Middeleeuwen. - Onder g. l. verstaat men niet zoozeer de meer persoonlijke godsdienstige of mystieke kunstliederen, zooals die door vele Minnesinger, maar vooral door de mystieken, als Hadewijch en Mechtild von Magdeburg, beoefend werden, maar de meer in den volkstoon, ter uitdrukking van het godsdienstig gemeenschapsgevoel, gehouden liederen. Aan het begin stond het Kyrie Eleison, dat door het volk kon meegezongen worden en aanleiding gaf tot eenvoudige verzen.
Vandaar nog de ,,leisen”, hoewel de beteekenis van dit woord later beperkt werd tot Kerstliederen. Er zijn liederen met verhalenden inhoud, episch-lyrisch, waarbij die met betrekking op den Kerstcyclus de voornaamste zijn; doch ook vele Passie-, Paasch- en Hemelvaartliederen; en een zeer talrijke groep van populaire heiligenliederen; tot deze soort behooren ook de geestelijke romances en legenden.
Andere zijn zuiver-lyrisch, waarbij de persoonlijke stemming overheerscht, de inhoud ingewikkelder wordt en soms tot zelfs mystieke beschouwingen opstijgt. De meeste dier liederen zijn anoniem; enkele namen van dichters zijn bekend: zuster Bertken, Jan Brugman, Dirc Coelde van Munster, enz.
Al moet de kunst niet overschat worden, toch munten vele uit door onmiddellijkheid van uitdrukking en diepte van gevoel. Hoewel vooral in Noord-Nederland opgeteekend, komen toch vele uit Zuid-Nederland, bepaaldelijk uit Brabant, minder uit Vlaanderen en Limburg.Bekend uit verzamelhandschriften: van Gansoirde, van St. Barbaradaal; uit drukken: vroegste van Adriaen van Berghen (1508), en van Simon Cock vooral (1539). Een devoot en profijtelijc boecxken (nieuwe uitg. d. D. F. Scheurleer, 1889).
Zie D. F. Scheurleer, Ned. Liedboeken (1912).
Lit.: Knuttel, Het g. l. in de M.E. (1906).
V. Mierlo.
Nieuwere tijd. Na omstreeks 1550 zakt het peil van het geestelijk lied sterk, 1° door de gewrongenheid van het rederijkersvers, dat én in woordkeuze én in vorm niet bij het volk past; 2° door den steeds stijgenden invloed van het Calvinisme. Het Calvinisme doodde de gemeenschapsvreugde, waarop ieder volkslied moet berusten, doordat het, met een star ascetisme, veel geoorloofde vermaken in bepalingen van Synodes verbood (men denke aan de verbodsbepalingen tegen het gebruik van het orgel, als karakteristiek exces); bovendien ging een onzalige invloed uit van de invoering van de psalmen van Petrus Daten us die, op de getelde psalmvertaling van Clément Marot en de Bèze berustend, geen rekening hield met het vrije accent in het Fransche lied, zoodat de Ned. vert. herhaaldelijk in strijd kwam met den voor het Ned. g. l. algemeen geldenden eisch, dat melodieen tekst-accent als regel moeten samenvallen: hierdoor ontstond het langzame, getrokken psalmgezang, dat bij de Kath. het idée fixe vestigde, dat g. l. en langzame saaiheid identiek zijn. Goede liederen ontstaan nog wel, doch zeer zeldzaam; wat in latere liedboeken zuiver is, gaat ook zeer dikwijls tot vroegeren tijd terug.
Het g. l. komt in de 17e e. onder invloed van de Arcadische poëzie en verliest er zijn laatste beetje natuurlijkheid.
Of de liederen van Katharina Boudewijns, Stalpaert v. d. Wielen, Camphuysen e.a. werkelijk volksliederen waren, is minstens twijfelachtig; wellicht in het algemeen te didactisch. Na 1650 is van een goed g. l. nauwelijks meer sprake. Tekst, rhythme en melodie van het geestelijk ➝ volkslied zijn dan hopeloos verknoeid.
Herstelpogingen van gebr. Alberdingk Thym en pastoor Eppink (Gulden Wierooksvat) gaven blijk van onkunde, die van past. Hamers (Psalterke) van een zekere weekheid (vooral in den tekst). Belangrijk voor een herstel zal zijn het teruggaan naar oude, onbedorven bronnen (Brom-Struick, Lied en Luit; Pollmann, Blonde Riet, Lachende Water) en de serieuze medewerking van kweekschool en lagere school.
Het geestelijk lied in het buitenland. Over het algemeen een parallelle ontwikkeling. Hoogste bloei tot einde der late M.E., dan inzinking en in 20e e. opleving via het oude, onbedorven lied. Ook onderwerpen en genres verschillen weinig. In Duitschland naast de in Ned. bekende genres ook het Adventslied, in Frankrijk een groote hoeveelheid Kerstliederen (➝ Noëls), in Eng. de ➝ Christmas Carols. Een geheel apart genre is de ➝ Negro-Spiritual.
Invloed van Maarten Luther werkte in Duitschland gunstig, doordat Luther de kracht van het goede lied besefte. Het aantal liederen, door Luther gedicht en gecomponeerd, is zeer gering. Gunstig werkte ook de frissche mystiek van ➝ Angelus Silesius.
De melodie van het geestelijk lied staat in de M.E. onder invloed van het Gregoriaansch, maar geenszins zóó uitsluitend als Fl. van Duyse en J. G. R. Acquoy wel beweerden. De melodieën liepen veelvuldig gelijk omdat g. 1. en Greg. geen van beide den dwang van dur en mol, die na 1600 optrad, kenden. Het volkslied was motorisch van karakter evenals het Gregoriaansch; beide hadden zooveel met elkaar gemeen, dat het dichten van geestelijke teksten op wereldlijke melodieën (Devoot ende profitelyck Boecxken, 1539; Souterliedekens, 1540; Fruytiers’ Ecclesiasticus. 1565), het zgn. contrefact, zeer goed mogelijk was; evenals het omgekeerde.
De melodie van het g. l. werd in lateren tijd expressief, paste zich aan bij het religieuze karakter van het lied en verloor daardoor veel van haar volksch karakter.
Na 1570 wordt de buitenlandsche invloed zeer sterk: overstelpende hoeveelheid Eng., Fransche en Ital. melodieën, die slecht bij het eigen Ned. karakter pasten en dan ook soms werden vervormd. Na 1650 zeer sterke daling in kwaliteit.
In de 18e e. oefent het instrument een zeer slechten invloed uit: de melodie sluit zich niet meer aan bij de menschelijke stem, maar wijkt daarvan af in omvang van toonhoogte (normaal niet veel meer dan octaaf) en door tallooze fioretturen.
In den jongsten tijd mislukten de herstelpogingen van Hamers’ Psalterke en van Lod. de Vocht; de eerste door gebrek aan gezonde kracht, de laatste door onnoodige gekunsteldheid.
Definitief herstel zal van tekstdichters moeten uitgaan, maar werd nog geenszins bereikt. Componisten willen nog steeds te zeer persoonlijk zijn en komen daardoor in conflict met het karakter van het geestelijk volkslied.
Lit.: ➝ Volkslied.
Pollmann.