Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Egoutteur

betekenis & definitie

Bij papiermachines de zeefwals (ook voorperswals), welke tot doel heeft de nog brijïge papierbaan een gelijkmatig oppervlak te geven en te ontwateren. In den e. wordt ook de vorm van het watermerk aangebracht, welk watermerk in de oppervlakte van het papier wordt gedrukt.

Al naargelang van de oppervlakte van den e. wordt het papier geribd of glad gemaakt. Ronner Egret-reiger (Garzella), een vogel van de fam. der reigers. In Ned. komt alleen de gewone e. of kleine zilverreiger voor (Garzetta garzetta).

Hij is geheel wit maar heeft een zwarten, 9 cm langen snavel en zwarte pooten. Oudere vogels hebben twee of drie lange, smalle veeren aan het achterhoofd, welke tot 14 cm lang kunnen worden.

De totale lengte van dezen reiger is 53,5 cm, de vlucht 105 cm. Hij broedt in Z.O.

Europa, in het gematigde en warme deel van Azië, tot in Japan. De meest gezochte broedplaatsen in Europa zijn de uitgestrekte rietvelden langs den benedenloop van den Donau.

Het nest bouwt hij in wilgen-struiken of lage boompjes, die zich tusschen het riet bevinden. Vanwege de smalle fijne veeren dezer reigervogels, die als mode-artikel zeer gezocht zijn (aigrette), is veel jacht op deze vogels gemaakt.Lit.: Buekers, Onze vogels. Bernink Eguale (Ital., = gelijk), muziekterm om een evenredige verdeeling der noten in een bepaald tempo aan te duiden; ook gebruikt in de beteekenis van gelijkheid der stemmen (voces aequales). Beethoven noemde zijn kwartetten voor vier bazuinen Eguale. de Klerk Luis de Eguilaz y Eguilaz Spaansch tooneelschrijver; * 1830, ✝ 1874. Arm aan inhoud, zijn zijn stukken technisch en wat de theatereffecten aangaat zeer geslaagd. Zij zweven tusschen een historischen inhoud met lyrische karakters (zooals: Las querellas del Rey Sabio, 1858; Alarcón, 1853; Una aventura de Tirto, 1855 ; enz.) en een moraliseerend sentimentalisme (zooals o.a. Verdades Amargas, 1853; Mentiras dulces, 1859; en vooral: La Cruz del Matrimonio, 1861). Zijn beste zarzuela’s, die aan de volledigheid van comedia’s grenzen, zijn: El salto del pasiego, El molinero de Subiza, en Las bruneiros de Galicia.

Lit.: G. Calvo Asensio, El teatro hispano lusitano en el siglo XIX (Madrid 1875). Borst Egypte (zie platen).

I. Aardrijkskunde.
A) Algemeen. E. is een onafhankelijke staat in N.O. Afrika, begrensd door de Middellandsche Zee ten N., de Roode Zee en Palestina ten O., de Anglo-Egyptische Soedan ten Z. en de Lybische woestijn ten W. (zie kaart van Afrika t/o kol. 536, dl. I). De oppervlakte beslaat ongeveer een millioen km2, waarvan slechts 35 000 km2 vruchtbaar zijn; ruim 98% der uitgestrektheid wordt door woestijngrond ingenomen. E. telt ruim 15 millioen inw., waarvan 1% in de woestijn leeft. Voor de afleiding van den naam zie in dit art. sub III, A, a.
B) Klimaat. Het algemeen kenmerk van het klimaat is dat van de Sahara, waarbij echter dient opgemerkt, dat de dag- en nachtschommelingen zeer sterk afwijken in Zuid-Egypte, waar een groote droogte heerscht en waar een overwegend Noord—Zuidwind waait; in Midden-Egypte verminderen de afwijkingen en is het wat vochtiger; Noord-Egypte ondergaat sterk den invloed van de Middellandsche Zee en kent nogal veel mistdagen.
C) Landstreken. E. beslaat het Oostelijk deel van de Sahara en is dus hoofdzakelijk een woestijngebied. Toch kan men de volgende landschappen onderscheiden: de Lybische woestijn ten W., de Arabische woestijn langs de Roode Zee, het Sinaï-gebergte, het Nijldal, de Nijldelta en de oasen,
a) De Lybische woestijn, waarvan een uitgestrekt gedeelte nog weinig bekend is, vormt een der verschrikkelijkste streken der aarde: enkel in het grensgebied treft men waterbronnen aan; de centrale waterlooze massa is een uitgebreide „sserer” of kiezelwoestijn; elders is het een „erg” of zandwoestijn en in de nabijheid van het Nijldal ligt een kalkplateau.

b en c) De Arabische woestijn heeft een heel ander aspect: het is een rotswoestijn, rijk aan eruptiefgesteenten, met talrijke droge dalen, d.i. fossiele wadi’s, doorkorven; morphologisch is het een jonge landvorm; ook het Sinaï-gebergte vertoont deze kenmerken.

d) Het Nijldal is de eenigste waterweg, die tropisch Afrika, door de Sahara heen, met de Middellandsche Zee verbindt, en dit heeft een geweldigen invloed gehad op de beschavingsgeschiedenis van Afrika, Overigens kent iedereen de spreuk van Herodotus: „Egypte is een geschenk van den Nijl”, waardoor beteekend wordt, dat Egypte zonder zijn levenwekkenden stroom een waardelooze woestijn zou zijn. De Nijl heeft een breedte van 500 à 2 000 m, het dal is 5 à 20 km breed en wordt hier en daar zeer vernauwd door de aanwezigheid van harde gesteenten, welke ook de welbekende cataracten vormen, nl. die van Assoean. Beneden Assioet loopt een zijtak ongeveer evenwijdig met den stroom in de Fajoemlaagte, die bij hoogen was het overtollige water opvangt.
e) Vanaf Kairo spreidt zich de NijIdelta (zie krt. t/o kol. 536, dl. I) uit waarvan enkel nog de armen van Damiette en van Rosette in de Middellandsche Zee uitmonden. Een dicht kanalennet van ca. 15 000 km verdeelt het water over de bebouwde deltavlakte. De kustlijn verandert weinig, omdat de aanslibbing gering is, daar het stroomverval klein is en de neerslagoppervlakte zeer uitgestrekt werd door het ingrijpen van den mensch.
f) De oasen hebben in Noord-West-Egypte hun ontstaan te danken, niet aan de aanwezigheid van wadi’s of van regenneerslag, maar aan tectonische bewegingen, die diepe verzakkingen deden ontstaan en die oudere gesteenten aan de oppervlakte brachten. De Geological Survey stelde vast, dat de geplooide, waterhoudende aardlagen soms een eruptief kenmerk dragen, nl. het ontstaan van thermale bronnen.
D) Bevolking. Van de 15 millioen inwoners leven er 99% in de vruchtbare gedeelten van E., nl. het Nijldal en de delta, waar de dichtheid van bevolking ruim 400 inw. per km2 bedraagt. Het aantal groote steden is zeer gering: Kairo, Alexandrië, Port Saïd, Suez. E. is hoofdzakelijk een landbouwstaat.

Onder de bewoners onderscheidt men:

1° de Fellah ’s of landbouwers; zij werken zeer hard voor weinig loon; hun woningen gelijken op jammerlijke hokken, die wemelen van ongedierte; zij vormen de groote meerderheid van de bevolking en belijden den Mohammedaanschen godsdienst.
2° De Kopten, ca. 1 millioen in aantal, zijn orthodoxe Christenen, die vooral.in de steden wonen, waar zij een vak uitoefenen of tot het intellect van E. behooren; onder de Egyptenaren hebben zij het oude type en ook de oude taal het best bewaard, nl. in hun gebeden; zij bezitten belangrijke kloosters.
3° De Bedoeïnen, weinig in getal, leven in de woestijn en verder in de nabijheid der steden; zij verlaten geleidelijk hun nomadische levenswijze om het land te bewerken, een vak uit te oefenen of ook wel om als gidsen te dienen voor de toeristen; het zijn aanhangers van den Islam.
4° Tot de Vreemdelingen behooren o.a. de Turken, de Syriërs, de Armeniërs, de Joden, de Engelschen, de Grieken, de Italianen, de Franschen, de Belgen , waarvan de vijf laatste groepen vaak een gewichtige rol spelen in nijverheid, handel, onderwijs en administratie.

De officieele taal der Egyptenaren is het Arabisch. In den handel bedient men zich meestal van het Engelsch en van het Fransch.

De Islam is staatsgodsdienst.

Voor de regeering, zie in dit artikel sub III, C, a.

< >