Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Doode hand

betekenis & definitie

(N e d. Recht).

Oorspr. beteekende deze uitdrukking: het recht van een heer op de nalatenschap van een slaaf of vazal of op een gedeelte van hun erfenis. Later duidde men met de woorden „goederen in de D. h.” de onroerende goederen aan van rechtspersonen, daar deze niet zooals andere goederen door erfenis van eigenaar veranderen, terwijl zij bovendien, in tegenstelling tot de roerende, ook meestal niet door handelingen onder de levenden in andere handen komen.

De eerste bezitters van zoodanige goederen waren kerken en kloosters, later ook steden en stichtingen tot liefdadige doeleinden in den ruimsten zin, zooals ziekenhuizen, vondelingenhuizen, colleges voor arme studenten, enz. Een gevolg van hun eigenaardig karakter is, dat zij, daar hun eigenaar niet sterven kan, vrij zijn van de gaven, welke vroeger bij zoodanig overlijden aan den leenheer en thans in den vorm van successiebelasting aan den Staat moeten worden betaald.

Belangrijke vermeerdering van goederen in de D. h. is dus een schadepost voor leenheer en Staat, zoodat men reeds vroeg het instituut heeft trachten tegen te gaan, bijv. door het verkrijgen van een bepaald onroerend goed door kerken of kloosters afhankelijk te stellen van de toestemming der overheid. Het eerst geschiedde dit in de 13e eeuw in Italië, daarna sinds 1313 ook in Duitschland.

Ook de bevolking, die liever als eigenaar dan als pachter den grond bebouwt, staat niet zelden eenigszins vijandig tegenover opeenhooping van goederen in de D. h. Vandaar dan ook, dat men wel geheel in het algemeen aan geestelijke instellingen verbood, tijdelijke goederen te verwerven.

Dit deed bijv. Karei V in 1515, welk verbod echter later weer verzacht werd.

Sindsdien stelt men meestal voor de verkrijging van goederen in de D. h. het vereischte van goedkeuring door de overheid.

In N e d. is deze bepaling ten aanzien van making bij uiterste wilsbeschikking belichaamd in art. 947 B.W.

In sommige landen, en onlangs ook in Ned., zijn de goederen in de D. h. ter vervanging der successierechten aan een bijzondere belasting onderworpen. Zie hieronder. v. d.

Kamp.
In België hebben de liberalen (→ Belgische politieke partijen) in den loop van de 19e eeuw de D. h. vaak ingeroepen om aan de kloosters en aan de Katholieke werken elk bezit van goederen te ontzeggen. Thans kunnen, krachtens de wet van 27 Juni 1921, de vereenigingen zonder winstgevend doel, waaronder begrepen de kloosters, de rechtspersoonlijkheid verkrijgen, mits aan de wettelijke vereischten en vormen wordt voldaan. Ook kunnen instellingen van openbaar nut (stichtingen) door particulieren worden tot stand gebracht. De vereeniging of stichting mag geen andere onroerende goederen bezitten dan die, welke noodig zijn tot het bereiken van het doel, waartoe ze werd opgericht (art. 15 en 35).

Schenkingen onder de levenden of bij testament ten voordeele van provinciën, gemeenten, openbare instellingen, instellingen van openbaar nut of vereenigingen zonder winstgevend doel behoeven de koninklijke goedkeuring (B.W. art. 937; Gemeentewet art. 76, 3°; wet op den Openb. Onderstand art. 51; Wet van 27 Juni 1921, art. 16, 27, 36; wet van 12 Juli 1931). V. Dievoet.

Belasting van de Doode hand (Ned. Bel. recht). Aan deze belasting, welke in Ned. krachtens de wet van 8 Oct. 1934, Stbl. 528, over de jaren 1934 t/m 1938 naar het vermogen wordt geheven, zijn onderworpen: alle rechtspersonen alsmede alle niet rechtspersoonlijkheid hebbende vereenigingen, echter met uitzondering van vennootschappen, welker kapitaal geheel of ten deel in aandeelen is verdeeld (derhalve ook sport-, vakvereenigingen e.d.). De wet kent subjectieveen objectieve vrijstellingen.

Subjectief zijn voor haar geheele vermogen o.a. vrijgesteld publiekrechtelijke lichamen en rechtspersonen, ingesteld bij of krachtens een wet of een besluit van een vertegenwoordigend openbaar lichaam. Objectieve vrijstellingen zijn verleend voor bepaalde vermogensbestanddeelen op het gebied van het onderwijs, de weldadigheid, de ziekenverpleging, de huisvesting van voor het maatschappelijk verkeer ongeschikt gebleken personen, de vacantiekolonies, de verzamelingen van kunst en wetenschap, de natuurmonumenten, alsmede voor fondsen strekkende tot instandhouding van inrichtingen, werkzaam op genoemde gebieden, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Voor zaken of gedeelten van zaken, welke uitsluitend of nagenoeg uitsluitend zijn bestemd voor den openbaren eeredienst, bevat de wet een indirecte vrijstelling; deze zaken of gedeelten van zaken worden nl. op nihil gewaardeerd. De aftrek van bedrijfsschulden is onbeperkt; de aftrek van andere schulden is beperkt. Van een belastbaar vermogen beneden 11.000 gld. wordt geen belasting geheven; van 11.000 tot 30.000 gld. wordt 3 gld. geheven van elke geheele som van 1.000 gld., waarmede het belastbaar vermogen 10.000 gld. te boven gaat. Is het belastbaar vermogen 30.000 gld. of meer, dan is de belasting 2 gld. van elke geheele som van 1.000 gld.

Voor de invordering, zie →Invordering (van directe belastingen). De bestuurders van een instelling van de Doode hand moeten binnen zes maanden na afloop van het kalender(c.q. boek-)jaar aangifte doen. Deze verplichting bestaat ook, wanneer geen aangiftebiljet is toegezonden, behalve indien: a) de instelling gedurende de laatst verloopen drie jaren is aangeslagen in de dividend- en tantièmebelasting; b) de waarde van de belaste bezittingen minder bedraagt dan 2.500 gld.; c) de inspecteur der dir. bel. op schriftelijk verzoek van het bestuur der instelling tot wederopzeggens vrijstelling van aangifte heeft verleend, zoolang het zuiver vermogen minder dan 11.000 gld. bedraagt. De belasting van de Doode hand is staatsrechtelijk een directe belasting. M. Smeets.

Belg. Bel. recht. De belasting van de D. h. is als dusdanig in België niet bekend. Wel kent men er een taks, die met de Nederlandsche belasting van de D. h. overeenstemt, nl. de jaarlijksche taks op de vereenigingen, welke, krachtens de wet van 27 Juni 1921 op de →Vereenigingen zonder winstgevend doel, rechtspersoonlijkheid hebben verworven. Vroeger hadden deze vereenigingen geen rechtspersoonlijkheid en konden ze bijgevolg geen eigendomsrecht bezitten; hun goederen waren ingeschreven op naam van tusschengestelde natuurlijke personen; bij het overlijden van dezen werden die goederen overgedragen op andere tusschengestelde personen en waren erfenisrechten verschuldigd; ter vervanging van die rechten heeft de wet van 1921 een jaarlijksche taks ingesteld, welke berekend wordt op de massa van de goederen, die deze vereenigingen in België bezitten: de taks is thans vastgesteld op 0,11 fr. per 100 frs. De schenkingen, aan die vereenigingen gedaan, zijn in beginsel onderworpen aan een registratierecht van 28% (tarief voor de schenkingen tusschen vreemde personen); nochtans kan het bedrag bij Kon.

Besluit verminderd worden tot 6%. Voor de belastingen op de inkomsten is de toestand dezelfde als voor de natuurlijke personen; nochtans worden van de grondbelasting vrijgesteld de goederen, welke door een niet winstnastrevend eigenaar zijn bestemd voor de uitoefening van den openbaren eeredienst, het onderwijs, het inrichten v. hospitalen, godshuizen, klinieken, dispensaria of andere gelijksoortige werken van weldadigheid. Rondou.