Dankbaarheid - Begripsbepaling. In het algemeen is dankbaarheid de deugd, die de ontvangen weldaden tracht te vergelden. In dezen zin vallen godsdienstigheid, piëteit en eerbied onder de d., wijl ze God, oorsprong van alle goed, ouders, bron van ons leven en opvoeding, en de overheden dank willen brengen voor ontvangen weldaden.
Ze zijn „uitstekende” dankbaarheid, zegt St. Thomas. In strikten zin is d. een bepaalde deugd, die ons instelt tegenover bepaalde weldoeners, die uitsluitend weldoener zijn zonder een der bovengenoemde kwalificaties. Dezen tracht ze hun weldaden te vergelden. De weldaad is een „gunst” en komt voort uit welwillendheid.
Daarom is ook de d. niet verschuldigd uit rechtvaardigheid, maar billijkheid. Vandaar dat ze niet streeft naar gelijkheid, maar de ontvangen gave zoekt te overtreffen. Zoo ligt het in den aard der bewezen gunst in hoogeren vorm tot den weldoener terug te keeren. Maar in zoover de weldoener zulks beoogt, bewijst hij geen gunst meer en verbeurt het recht op dankbaarheid.
Inwendig bestaat de dankbaarheid in een bijzondere liefde en eerbied jegens den weldoener, waartoe iedereen in staat is, ook de armste en het kind.
Uitwendig kan men zijn dankbaarheid toonen door den weldoener te loven of wederkeerig dienst te bewijzen. Daartoe moet men echter een geschikte gelegenheid afwachten, want te groote zorg om wederdienst te bewijzen is tegen de deugd. Het goed accepteeren der weldaad is al een vorm van d., zegt Seneca.
Opvoeding tot dankbaarheid. Kinderen zijn van nature niet dankbaar. Weldaden ontvangen ze als iets wat hun toekomt. Men moet ze eerst God leeren kennen als Weldoener. Het dankgebed leeren beoefenen.
Van de d. jegens God ga men over tot de d. jegens ouders. De instructie steune vooral op aanschouwelijke voorbeelden. Ze moeten overtuigd worden, dat ze alles aan anderen te danken hebben, de schoonheid der deugd zien en de laagheid der ondankbaarheid. Practisch moeten ze geoefend worden in het danken voor wat ze krijgen. Het voorbeeld der ouders, die zich zelf blij en dankbaar toonen, wanneer de kinderen iets bijzonders voor hen doen of als de dienstboden meer doen dan ze verplicht zijn, is wel de beste les.
Lit.: S. Thomas, Summa (II-II, q. 106).
p. Gervasius.