Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Godsdienstigheid

betekenis & definitie

Godsdienstigheid - de zedelijke deugd, verwant met de rechtvaardigheid, welke den wil neigt om aan God de vereering te geven, die wij Hem als hoogste beginsel, Schepper en Behouder, onzen Heer en Meester en ons einddoel, verschuldigd zijn. Het stoffelijk voorwerp der g. is de godsvereering (vgl. → Godsdienst).

De g. overtreft alle zedelijke deugden in waardigheid en de plichten van g. zijn de voornaamste onder alle plichten van den mensch. De voorn. oefeningen der g. zijn de toewijding, de aanbidding, het gebed, het offer, de eed, de gelofte, de heiliging van Zon- en feestdagen (eigen oefeningen van g.); de g. kan ook alle andere deugden in haar dienst nemen, door de akten dier deugden te bevelen, d.w.z. te doen stellen om de beweegreden, welke aan de g. eigen is, d.i. de erkenning van Gods verhevenheid en onze verschuldigde onderwerping.Lit.: S. Thomas, Summa theol. (II. II., q. 81); alle moraaltheol. handboeken, inz.: Th. Bouquillon, Tract. de virtute religionis (Brugge 1880); J. B. Wirthmüller, Die moral.

Tugend der Religion (Freiburg i. Br. 1881); O.E.Dignant, Tract. de virtute religionis (Brugge 1921). A. Janssen. Opvoeding tot godsdienstigheid. De godsdienstige opvoedkunde is een onderdeel van de alg. opvoedkunde. Gelijk deze is ze normatief. De godsdienstige opvoeding moet de practische toepassing zijn van deze theorie en heeft tot taak zoowel het verstand als het hart te vervullen van objectieve waarden van den godsdienst en hem te maken tot een hoogste subjectieve waarde.

Afzonderlijke godsdienstoefeningen voor kinderen zijn nuttig, en om de gevaren, waaraan de kinderen tegenw. dikwijls zijn blootgesteld, soms noodzakelijk. De meest geschikte tijd is het zevende leerjaar, tegen het verlaten der school. Ze worden zeer geschikt gesloten met een openbare plechtigheid als vernieuwing der doopgeloften in tegenwoordigheid vooral der ouders. Ontzaglijk veel hangt voor het slagen af van den leider. Hij moet de kinderziel kennen om op hun verstand en vooral de fantasie, het gevoel en den wil diep te kunnen inwerken tot grondige levensverbetering. De preek moet beeldrijk en aanschouwelijk zijn en alles op een bepaald doel gericht.

Lit.: J. Göttler, Lex. Paedag. der Gegenwart; J. Krus, Paedagog. Grundfragen (Innsbruck 1920); P. M.

Kassiepe, Homiletisches Handb. (III Paderborn, 228-312); M. Gatterer, Kinderseelsorge (Innsbruck 1924); G. Buscher, Kinderexerzitien (Keulen) : P. A. Puntigam, Exerz. für Laien, 27 Vorträge f. geist. Ueb. mit bes.

Rücks. auf die Jugend (Innsbruck 1930). p. Gervasius.