Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 23-04-2019

Concurrentie

betekenis & definitie

Concurrentie - (econ.). In een maatschappij, waarin de leden bij de aanwending van hun koopkracht vrij zijn te kiezen, welke behoeften zij door den koop van goederen en diensten zullen bevredigen, en waarin de producenten vrij zijn arbeid en kapitaal aan te wenden in de door hen zelf gekozen productierichtingen, ontstaat een concurrentiestrijd. Met elkaar concurreeren zoowel de koopers onderling, de verkoopers onderling en tevens de koopers en verkoopers over en weer.

Deze concurrentiestrijd, waarbij het gaat om het vaststellen van den prijs, waarvoor het goed of de dienst ter beschikking komt van den kooper, voltrekt zich als regel op een markt (➝ Vraag en aanbod). In dien prijs komen dus tot uiting de economische waardeeringen van koopers en verkoopers. Zonder prijs is het onmogelijk economisch beheer te voeren in de huidige maatschappij. Men moet immers offers en opbrengsten kunnen vergelijken, welke vergelijking niet mogelijk is, tenzij offers en opbrengsten in prijzen zijn uitgedrukt. Daar nu een prijs alleen tot stand komt, wanneer de verschillende economische wenschen en mogelijkheden bij monde van vragers en aanbieders concurreeren, is een zekere concurrentie steeds noodzakelijk. Dat wil niet zeggen, dat de concurrentie een absoluut vrije, geheel ongebonden en willekeurige zou moeten zijn, noch ook dat de concurreerenden een enorm aantal individuen zouden moeten zijn.

Integendeel, een dergelijke atomistische concurrentie leidt niet tot een juiste prijsvorming en nog minder tot een juiste verzorging van het economisch algemeen belang. Overschat is ook de beteekenis van de vrijheid in de concurrentie. Absoluut vrije concurrentie is er nooit geweest. De beperktheid van het menschelijk vermogen, de moeilijkheid van aanpassing aan nieuwe omstandigheden, nog vergroot door het feit, dat zoovele ondernemingen werken met bezwaarlijk voor andere richtingen te bestemmen machines, terreinen enz., het ingrijpen verder van staat, stad of organisatie, hebben in alle tijden aan de concurrentie zekere grenzen opgelegd. Voor zoo ver deze grenzen liggen in den vrijen wil der menschen, ligt het voor de hand, dat het meer of minder groote vertrouwen, dat in de vrije activiteit gesteld werd, invloed had op het minder of meer aan banden leggen der vrijheid in economische handelingen. Zoowel binnenslands als in de verhouding van het eene land tot het andere (➝ Handelspolitiek) ziet men in de geschiedenis een voortdurende wijziging van standpunt ten opzichte van de vrijheid in de concurrentie.

Noodtoestanden in de meeste landen en de economische afsluiting der landen hebben in den huidigen tijd de concurrentievrijheid sterk beknot en op sommige gebieden zoo goed als geheel opgeheven. Deels onder den indruk van den moeilijken economischen toestand, deels echter ook op grond van de volkomen juiste overtuiging, dat het vrije concurrentiebeginsel nooit uit zich zelf orde kan scheppen in het economische leven, leeft zeer sterk het streven naar opbouw van economische en sociale organisaties. Wettelijke maatregelen ter voorbereiding van dergelijke organisaties of tot steun en nadere reglementeering van uit het bedrijfsleven zelf opgekomen organisaties vindt men allerwege. Een vaste vorm is nog niet gevonden. Bij de poging om betere economische organisatievormen te vinden, stoot men steeds op de moeilijkheid om bij de organisatie recht te doen wedervaren aan de groote krachtbron, die ongetwijfeld in de vrije concurrentie gelegen is, de ontplooiingsmogelijkheid van het persoonlijke initiatief.

Het gevaar dreigt, dat de groote desillusie over de economische ontreddering, die mede te wijten is aan een te groote willekeur in het economisch leven, te veel macht brengt bij den staat. De Encycliek Quadragesimo Anno noemt de vrije concurrentie, zoolang zij binnen de perken blijft, gerechtvaardigd en hoogst nuttig en waarschuwt tegen een economische dictatuur. Een leidend beginsel van orde kan echter in de vrije concurrentie niet gevonden worden. Zij is een middel, dat geleid en geordend moet worden door de beginselen van sociale rechtvaardigheid en sociale liefde. Volgens het beginsel der subsidiariteit, zooals de Encycliek dit noemt, zal de ordening en dus inperking der vrijheid in het economisch leven moeten verkregen worden door den opbouw van kleinere en grootere gemeenschappen, gelegen tusschen individu en staat.

Men moet de vrije concurrentie, in zooverre deze ten onrechte als een economisch leidend beginsel ter verwezenlijking wordt voorgesteld, niet verwarren met de vrije concurrentie-gedachten, gebruikt als werkhypothese ter verklaring van economische verschijnselen in de economische wetenschap. Hoewel bij vele schrijvers de vrije concurrentie ook als leidend beginsel wordt verdedigd, is bij anderen deze gedachte niets anders dan een hulpmiddel ter verklaring van de economische werkelijkheid. De sterke wijziging in de economische werkelijkheid, die steeds minder staat in het teeken der vrije concurrentie, maakt de veronderstelling dier vrije concurrentie als verklaringshypothese uiteraard steeds minder bruikbaar.

Cobbenhagen.

(Recht) In beginsel is eenieder vrij een ander concurrentie aan te doen, d.w.z. een (geoorloofd) doel na te streven, dat ook door een ander wordt beoogd, bijv. door uitoefening van hetzelfde bedrijf of beroep een debiet of cliënteele te verkrijgen, die de andere eveneens begeert te verwerven.

Deze vrijheid is echter beperkt door de grenzen van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, bij overschrijding waarvan men zich aan onrechtmatige daad of oneerlijke concurrentie schuldig maakt (➝ Oneerlijke concurrentie).

Ariëns.