Alveringem - (= Alveringhem), Belg. gem. in de prov. West-Vlaanderen, ten Z. van Veurne; opp. 1 898 ha; 2 042 inw. Langs het kanaal van VeumeLoo-IJzer. Laagland met vette weiden; veeteelt; wolbewerking.
Oude gemeente, reeds bekend in de 7e eeuw, door de prediking van St. Omarus. Kerk in Gotischen stijl. V. Asbroeck.
Alvernia of La Verna, berg in de nabijheid van Arrezzo in Italië. De H. Franciscus verkreeg hem van graaf Orlando. Hij ontving er 1224 de H.H. Wondteekenen. De berg bleef steeds in heilige herinnering; vele Minderbroeders leidden er een van de wereld afgetrokken boete-leven. In het hedendaagsche (noviciaats)klooster worden nog vele plekken aangeduid, die met bijzondere feiten uit het leven van Franciscus in nauwe betrekking staan. In de Kapel der Wondteekenen bevindt zich de bekende Engelenkrans in terra-cotta, van della Robbia.
Lit.: S. Mencherini, Guida illustrata (Quaracchi 21907, over de woordafleiding op blz. 17); Idem, Bibliografia Alvernina (Citta di Castello 1914); Idem, Codice diplomatico (Florence 1924); V. Facchinetti, La Verna (Milaan 1925). v. d. Borne.
Alvin, Louis Joseph, Fransch-Belgisch dichter uit den poëzie-armen tijd vóór La jeune B e 1 g i q u e. Zijn verzen (o.m. verheerlijking van den Grieken-opstand) zijn rhetorisch; zijn drama’s houterig en dan ook vergeten. Geestig is zijn parodie op V. Hugo’s Contemplations. * 1806 te Cambrai, f 1887 te Elsene bij Brussel.
Voornaamste werken: Sardanapale (drama, 1834); Le Folliculaire anonyme (blijspel, 1835); Les Kecontemplations (1856). Baur.
Alvisslied (A 1 v i s s m a 1) is een der zangen van de oud-Noorsche dichterlijke E d d a. Het episch raam van het stuk stelt voor: hoe Thor den dwerg Alviss bij zijn dochter verrast en hem door allerhande vragen naar de namen der dingen zóó lang bezig houdt, tot de zon opgaat en den dwerg doet versteenen. In feite is het gedicht een stuk poëtica, waarin dertien begrippen elk met vijf dichterlijke omschrijvingen (> Kenningar) worden bedacht.
Lit.: F. Genzmer (in Thule II Jena 1920, 100 vlg.).
Baur.
Alvleeschklier of pancreas (<( Gr. pan = geheel, kreas = vleesch), een meestal langgerekte, trosvormige klier, achter de maag gelegen. Komt bij alle gewervelde dieren voor. Door een of meer uitvoergangen mondt de klier naast of gemeenschappelijk met den galgang in het voorste gedeelte van den middendarm. De a. ontstaat door drie uitstulpingen (één dorsale en twee ventrale) van den darmwand. Waar (bij vele dieren) deze drie afdeelingen tot een geheel vereenigd zijn, komt slechts een enkele uitvoergang (ductus ancreaticus) voor. Het afgescheiden alvleeschvocht evat naast water 0,6% eiwit en dubbelkoolzure natron om het voedsel, dat in zuren toestand vanuit de maag in den middendarm komt, te neutraliseeren en te alkaliseeren.
Verder bevinden zich in het alvleeschvocht de voor de vertering der voedingsstoffen hoogst gewichtige enzymen: a m y 1 a s e, dat de splitsing van zetmeel in suiker bevordert; lipase, dat vetten splitst in glycerine en vetzuur; t r y p s i n e, dat medewerkt aan de afbraak van eiwitten. Naast een spontane afscheiding wordt de a. onder invloed van een chemisch reflex tot vermeerderde en min of meer gespecificeerde afscheiding van klierstoffen aangezet. Wanneer nl. door den darmwand uit den darminhoud zuur (zoutzuur) wordt opgenomen, wordt in het darmslijmvlies een stof, secretine, vrijgemaakt, die, in het bloed opgelost, naar de a. wordt vervoerd en deze tot actievere werking aanzet. Naast de rol der enzymafscheiding heeft de a. nog een inwendige afscheiding naaihet bloed (interne secretie.) Tusschen de klierkwabjes, die het alvleeschvocht naar den darm afscheiden, liggen kleine eilandjes („eil. van Langerhans”), die een stof, insuline, aan het bloed afgeven. Deze stof speelt nl. een groote rol bij de stófwisseling; vooreerst remt zij de afgifte van suiker door de lever aan het bloed en verder bevordert zij de suikerverbranding in de weefsels. •> Insuline.
Willems.