Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

MYSTERIE

betekenis & definitie

In de niet-bijbelse literatuur der Oudheid vinden wij het woord meestal in een cultuele context en duidt het op een ritueel inwijdingsceremonieel, waarbij onder de sluier van sacrale riten, welker symbolische betekenis aan de myste wordt geopenbaard, het heilsgebeuren van een of andere godheid wordt herdacht: de gemeenschap van nesten, aan wie de mysterieviering voltrokken wordt, verwerft daardoor objectief het heil (Heraclitus, Herodotus). Bij Plato blijft de grondbetekenis „inwijding in een sacrale werkelijkheid”, doch hij transponeert ze op een intellectueel plan; ook de gnosis ligt in deze ontwikkelingslijn, wanneer ze de klemtoon verlegt naar de inwijding in een heilsleer.

Ons moderne gebruik van mysterie voor waarheden die ons verstand te boven gaan en die men slechts kan kennen door de openbaring (bijv. het „mysterie” van de H. Drievuldigheid), vindt hier reeds zijn oorsprong.In de H. Schrift heeft mysterie noch deze cultuele, noch deze wijsgerig getinte betekenis. Het N.T. (vooral bij St. Paulus) ligt hier geheel in de lijn van het O.T. (Daniël) en de joodse apocalyptiek (Henoch, Baruch). Bij St. Paulus slaat het op de omsluierde doch reële openbaring van Gods heilsplan, dat zich in Christus’ heilsactiviteit heeft geopenbaard; daarom zal ook Christus zelf dikwijls kortweg het mysterie genoemd worden.

Zowel de inhoud van de openbaring als de openbaringsvorm maken het Paulinische mysterie uit. Het ligt dan ook primair op het vlak van de werkelijkheidsopenbaring en slechts langs deze om op dat van de woordopenbaring. Aan de apostelen is dit mysterie rechtstreeks geopenbaard, opdat zij het verder zouden verkondigen ; wie de openbaring van het mysterie aanvaardt, wordt aan de verlossing in Christus deelachtig.

In de Vadertijd, vooral vanaf de 4de en 5de eeuw, treft men het woord voor het eerst in zijn cultuele betekenis, toegepast vooral op de viering van de inwijdingssacramenten. Men mag hier enigszins invloed van het woordgebruik in het heidense milieu, waarin het Christendom zich ontwikkelde, onderkennen; wat geenszins inhoudt, dat men de werkelijkheid zelf uit het heidendom overnam; de oerchristelijke sacramentele werkelijkheid hebben de Vaders trachten te verwoorden met het spraakgebruik van hun milieu, zonder dat daardoor het Paulinische mysteriebegrip op de achtergrond raakte. Integendeel, beide werden in een synthese samengebracht: Christus en zijn heilsfeiten, vooral zijn lijden, dood, verrijzenis en wederkomst, wat St. Thomas de mysteria carnis van Christus zal noemen, worden vooral in de sacramenten als in een mysterie gevierd, en hij die onder de sluier der symbolische riten in geloof daaraan deelneemt, wordt deelachtig aan Christus’ mysteriën en verwerft zich het heil. In deze visie zijn de sacramenten (sacramentum is trouwens het Latijnse equivalent van het Griekse musterion) de mysteriën of de mysterieviering van Christus’ heilsmysteries. De deelneming van de gelovige aan Christus’ heilsdaden veronderstelt een zekere aanwezigheid van de historische heilsdaad van Christus en haar boventijdelijk aspect als godmenselijke daad.

Dit noodzaakt echter nog niet om bij alle sacramenten te besluiten tot een werkelijke tegenwoordigheid van Christus’ verlossingsmysterie naar de wijze van zijn aanwezig zijn in de Eucharistieviering. A. v.