Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

MIS

betekenis & definitie

(afkomstig van het laat-Latijnse missa, wegzending, zie Ite, missa est) is de sinds het midden der 5de eeuw in de Westerse Kerk gebruikelijke aanduiding voor het geheel van de ceremoniën en gebeden der Eucharistieviering (zie Eucharistie).

—, MUZIKAAL beschouwd, is de naam voor de gezangen die tijdens het H. Misoffer worden uitgevoerd.

Eenstemmig, Gregoriaans. Wij onderscheiden:

1. De gezangen die voor de priester en zijn assistenten zijn bestemd: gebeden, Prefatie, Pater noster, Epistel enEvangelie. De melodieën zijn niet meer dan versierde recitatieven.
2. Het Proprium of veranderlijk gedeelte: Introitus, Graduale, Alleluja (soms Tractus), Offertorium, Communio. De gezangen worden uitgevoerd door de schola cantorum en zijn soms rijk versierd. We vinden ze in het Graduale.
3. Het Ordinarium, het gedeelte dat met kleine wijzigingen in iedere Mis terugkeert. Dit werd oorspronkelijk gezongen door het volk in afwisseling met de schola. De melodieën waren eenvoudig, maar toen door omstandigheden de schola de taak van het volk geheel overnam, werden ze geleidelijk aan rijker en groeiden uit tot de vorm die we nu in het Kyriale vinden.

Meerstemmig. In het begin beperkte men zich tot het meerstemmig zetten van Propriumdelen. Uitgangspunt bleef de Gregoriaanse melodie, die, in lange notenwaarden gezongen, de basis vormde voor het stemmenweefsel (tenor). Later bewerkte men het Ordinarium op dezelfde wijze, maar nog steeds fragmentarisch. De eerste voorbeelden van een volledige Ordinariumcompositie vinden we in de 14de eenw (Mis van Doornik, Kroningsmis van G. de Machault). Eenheid van vorm moet men hier echter nog niet zoeken.

Deze ontwikkelde zich pas toen men er toe overging motieven van de tenormelodie ook aan andere stemmen toe te wijzen, zodat langzamerhand de imitatietechniek ontstond die haar hoogtepunt bereikte in de 16de eeuw (klassieke polyphonie). Intussen nam men als tenor ook wereldlijke melodieën en zelfs hele chansons werden als materiaal gebruikt (parodiemis). Dat men zich ook nog bezighield met het Proprium bewijst de Choralis Constantinus van H. Isaac (1508), die het Proprium van het gehele kerkelijke jaar bevat. Na 1600 ontwikkelden zich de concertante kerkmuziek en de orkestmis, die zich voornamelijk tot het Ordinarium beperkte en die haar hoogtepunt bereikte in de Weense Klassiek. Ofschoon deze muziek in het algemeen door de Kerk wordt afgewezen als minder geschikt voor de liturgie, werkt de vormgeving van de Weens-klassieke periode nog door in miscomposities van onze tijd, met dit verschil dat het orkest is vervangen door het orgel.

In de laatste tijd gaat men er weer toe over ook het Proprium meerstemmig te zetten (H. Andriessen: Missa Sponsa Christi, Missa Christus Rex). zie Kerkmuziek. N. D. G.