Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

EUCHARISTIE

betekenis & definitie

was oorspronkelijk het woord voor het plechtig dankgebed (aanvankelijk een vrije gebedsrede, later in een formule vastgelegd, de canon ), dat door bisschop of priester over brood en wijn werd uitgesproken; spoedig werd er heel de viering van het „Breken des Broods” of het „Avondmaal” mee aangeduid, terwijl vanaf de Middeleeuwen het woordgebruik beperkt werd tot het brood en de wijn zelf, waarover het dankgebed was uitgesproken; men ging dan spreken van het vereren, nuttigen enz. van de Eucharistie. Ofschoon deze betekenis gehandhaafd blijft in onze dagen, is er in de vernieuwde theologie een terugkeer te constateren tot het oorspronkelijke, vollere en rijkere spraakgebruik.

Om de werkelijkheid, die door het woord wordt weergegeven te benaderen, moet men uitgaan van het feit, dat Christendom primair een Godsgave is, een ontfermend tegemoet komen van God tot de mens in Christus: God nam het initiatief van de heiligmaking en verlossing zonder dat de mens daar enig recht op kon laten gelden. Van de kant van de mens moet daaraan beantwoorden de christelijke grondhouding van dankbaarheid.

De Kerk, dit is de gemeenschap van hen die in vrij geloof Gods verlossingsgave aanvaard hebben, geeft als gemeenschap uiting aan deze dankbaarheid door de viering van de Eucharistie, haar officiële dankzeggings -daad, die haar door Christus zelf is nagelaten. Bij het Laatste Avondmaal heeft Christus immers, tijdens de viering van de profetische voorafbeelding van het Joodse Paasmaal als dankzegging voor de bevrijding uit het juk van Egypte, de werkelijkheid van een nieuwe dankzegging met een nieuwe inhoud ingesteld, en aan zijn leerlingen de opdracht gegeven door deze vernieuwde ritus de bevrijding uit het juk van de zonde, die Hij door zijn dood en verrijzenis zou gaan bewerken, dankbaar te gedenken.

In de Eucharistie herhaalt dan ook de priester met de rond zich vergaderde gemeente, wat geschiedde bij het Laatste Avondmaal.De viering doet zich daarom aan ons voor onder de gestalte van een maaltijd, en al komt dit in de huidige ritus, die 15 eeuwen evolutie en 4 eeuwen verstarring heeft doorgemaakt, minder duidelijk tot uitdrukking dan in de christelijke oudheid, toch spreekt dit nog uit het altaarlinnen over de altaartafel, de communiebank als verlengstuk daarvan, kelk en pateen als veredelde vormen van drinkbeker en spijsschotel. En nog altijd blijft, zoals bij het Laatste Avondmaal, de kern van de viering het uitspreken van het eucharistisch hooggebed of dankgebed (van Prefatie tot Pater noster, de huidige canon), waarin de priester als voorganger van de gemeente in naam van de omstanders over de offergaven heen God dank zegt voor de verlossing. De hoofdinhoud van deze Eucharistie is een dankbaar gedenken (gedenken en danken liggen etymologisch dicht bij elkaar) van het mysterie van Christus’ zegevierend lijden, dood, verrijzenis en hemelvaart, in één woord van zijn Pascha, zijn overgang van lijden en dood naar verheerlijking.

Doch deze gedachtenisviering speelt zich niet slechts af op het subjectieve plan: wij hebben hier te doen met een objectieve gedachtenis; het eucharistisch hooggebed is op te vatten als een tafelzegen over de gaven van brood en wijn, die heel bijzonder door zijn kern, de herhaling van de instellingswoorden (welke de priester uitspreekt als levend instrument van Christus en in naam van Hem), een reële verandering teweegbrengt: hetgeen de Kerk herdenkt, nl. de Persoon van Christus en zijn verlossingswerk, komt werkelijk, sacramenteel tegenwoordig. Brood en wijn worden omgezet in het Lichaam en Bloed van Christus, slechts de gedaanten er van blijven als uiterlijke tekenen, die verwijzen naar de tegenwoordigheid van de verheerlijkte Heer, die als het geslachtofferde Lam voor de Vader staat. Met de Persoon van Christus wordt ook zijn verlossingsdaad in het bereik van zijn Kerk getrokken, die door zijn verheerlijking bij de Vader in een eeuwige bestaanswijze is opgenomen. Het gescheiden zijn van de gedaanten en de consecratiewoorden zelf („Dit is het Bloed, dat voor U vergoten wordt”) verwijzen zo naar Christus’ Kruisdood als naar zijn éne Offer, dat in de H. Mis niet herhaald wordt doch weer in het bereik van de Kerk wordt gesteld, opdat deze haar eigen offer van dank, lof en eerherstel zou kunnen doen opgaan in dat éne en enige Gode aangename Offer van Christus. Daarom vormt de doxologie van de canon een tweede hoogtepunt in de Eucharistia, waar door offergebaar en woord zinrijk vertolkt wordt, dat de Kerk door haar op het altaar tegenwoordige Middelaar en als het ware in Hem opgenomen tot een mystieke eenheid, alle lof en eer brengt aan de Vader.

Oorspronkelijk vormden het gedenken van de verlossing en het lof brengen aan de Vader in Christus de hoofdinhoud van de canon; later zijn hier vóór en na de consecratie de intercessiegebeden voor levenden en overledenen tussengevoegd: ze zijn een beroep op de aanwezige Middelaar om als voorspreker bij de Vader op te treden voor de noden van de strijdende en lijdende Kerk.

Men doet onrecht aan de in de grond eenvoudige eenheid van de Eucharistieviering, wanneer men haar al te zeer in delen scheidt. De drieledigheid van offerande-, consecratie- en communie-gedeelte mag men niet zo opvatten als zou alleen dit laatste gedeelte de gestalte van een maaltijd vertonen; ofschoon dit gekenmerkt is door het heilige eten zelf van de offerspijs van Christus’ Lichaam en Bloed, toch draagt heel de Eucharistieviering dit karakter van maaltijd, in zover de offerande als een bereiding van de maaltijd en het consecratiegedeelte, de canon, als een tafelgebed of tafelzegen is op te vatten, waarin de spijs van brood en wijn tot het bovenaardse voedsel voor ons nieuwe leven in Christus wordt gewijd. Op het hoogtepunt van dit tafelgebed klinkt dan ook reeds de uitnodiging: „Neemt en eet. . . Drinkt allen hieruit...” en even verder wordt gevraagd, dat allen die van de altaarspijzen zullen nuttigen, met hemelse zegen en genade mogen vervuld worden.

Het nuttigen zelf van de Eucharistie is een zich voeden en sterken voor de aardse pelgrimstocht naar het beloofde land van het hiernamaals; wat het manna was voor het Godsvolk in de woestijn, is de Eucharistie voor het nieuwe Godsvolk in de woestijn van de aardse werkelijkheid. Zij betekent een ontmoeting temeer met God in Christus, waardoor de gelovige in nog grotere mate deel krijgt en groeit in Jesus’ verrijzenisleven, dat hij bij het Doopsel in kiem ontvangen heeft. Het is bestemd om in hem uit te bloeien tot de volle heerlijkheid van de verrezen Heer, die zich ook in zijn lichaam zal openbaren bij de eindparousie (zie Eschatologie). Daarom is de Eucharistie het onderpand van de medeverrijzenis ten volle, een „geneesmiddel om niet meer te sterven” (S. Ignatius van Antiochië).

Ook het gemeenschapsaspect mag bij de Eucharistieviering niet over het hoofd worden gezien. Zij is niet een individueel „eten”, doch een gemeenschappelijk aanzitten, een maaltijd. Daarom brengt de Eucharistieviering de eenheid van de Christenen in Christus onder symbool en bewerkt zij deze ook tevens. Indachtig Jesus’ rvoord, dat men zich eerst met zijn broeder moet verzoenen, alvorens zijn offergaven te brengen, wordt als voorbereiding op de Communie het gebed des Heren gebeden, heeft de zinrijke ritus van de vredeskus plaats en wordt er gebeden voor de vrede van de Kerk. Doch zoals de profane maaltijd de aanzittenden naar elkander toetrekt, zo bewerkt en versterkt de Eucharistie bovendien de onderlinge eenheid in Christus: allen ontvangen het éne Brood, nl. het éne Lichaam van Christus, om daardoor samen te groeien tot de eenheid van Christus’ mystieke Lichaam. Deze eenheid wordt daarom herhaaldelijk in de gebeden na de Communie afgebeden, zoals bijv. op Pasen zelf: „Heer, stort in ons de Geest van Uw liefde, opdat wij, die Gij met uw Paasgeheimen hebt verzadigd, door uw vaderlijke goedheid één van hart mogen zijn”,

A. V.