Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

KERKGENOOTSCHAP

betekenis & definitie

is sinds de Grondwet van 1848 de in Nederland gebruikelijke juridische aanduiding voor de gemeenschap van al degenen, die binnen de landsgrenzen eenzelfde religieuze confessie toebehoren. Art. 182 luidt hier: „Aan alle Kerkgenootschappen in het Rijk wordt gelijke bescherming verleend”, waardoor indirect de rechtspersoonlijkheid der kerkgenootschappen wordt erkend.

De rechtspersoonlijkheid der onderdelen vloeit voort uit de wet van 10 Sept. 1853, waardoor van de Katholieke Kerk voor de Nederlandse wet rechtspersoonlijkheid bezitten: de Nederlandse kerkprovincie, de bisdommen, de canoniek opgerichte parochies en rectoraten, de seminaries, de kloosterorden en congregaties. De kerkgenootschappen en haar onderdelen vallen dan ook niet onder de wet van 22 Apr. 1855 „tot regeling en beperking van het recht van vereniging en vergadering".

De kerkelijke wetten, die door de staat worden beschouwd als de statuten door welke de Kerk als zedelijk lichaam wordt geregeerd, hebben bij de behandeling van kerkelijke zaken ook voor de staat kracht van wet, indien zij tenminste niet in strijd zijn met de burgerlijke wet. Op 7 Dec. 1925 heeft het gezamenlijk episcopaat aan de regering een Reglement voor het R.K.

Kerkgenootschap in Nederland voorgelegd. In 1945 is door het episcopaat een Secretariaat van het R.K Kerkgenootschap in het leven geroepen, dat vooral tot taak heeft het geven van juridische adviezen aan kerkelijke rechtspersonen. M. V. D. D.