Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

ISAIAS

betekenis & definitie

een der zgn. grote profeten, de belangrijkste profeet van het O.T., trad te Jerusalem op in de tweede helft van de 8ste eeuw v. Chr.

In de politieke woelingen van zijn dagen verdedigde hij een houding, die alle politieke bondgenootschappen ontwijkt en enkel op God vertrouwt (bijv. Is. 7; 30 : 15).

De uitkomst stelde de profeet uiteindelijk in het gelijk en droeg bij tot versterking van zijn gezag: zelfs moest de Assyrische koning Sennacherib in 701 het beleg van Jerusalem opbreken (zie Compendium, historiografiek van de Bijbel).Wij danken aan Isaias een aantal bekende bijbelgedeelten: het vredesvisioen (Is. 2, herhaald in Mich. 4), het lied van de Vriend en zijn wijngaard (Is. 5), de Emmanuelprofetieën (Is. 7-9), die hem tot de profeet van de Adventsliturgie hebben gemaakt, terwijl het zgn. roepingsvisioen (Is. 6) ons de meest indrukwekkende prediking aangaande de heiligheid Gods biedt. Door Isaias werden lijnen doorgetrokken, die wij reeds bij Amos en Osee aantroffen, nl. die van de prediking der gerechtigheid en de liefde Gods.

Naar Isaias werd een bijbelboek genoemd, dat vele van zijn uitspraken bevat, doch als boek op grond van een groot aantal gegevens niet van zijn hand kan zijn. De cyclus 1-12 biedt profetieën over Juda en Jerusalem; hoofdstuk 13-23 bevatten de zgn. profetieën tegen de volkeren, terwijl hoofdstuk 24-27 tot het genre der apocalyptiek behoren; het boek der weeën (28—35) vormt de Assyrische cyclus waarop een historisch gedeelte aansluit (36-39), dat parallel loopt met 2 Kon. 18-22.

In het nu volgende zgn. Boek der Vertroosting (40-66) wijkt de bedreiging terug voor het heil dat „de knecht des Heren” zal ervaren en brengen. Velen horen in deze deutero (tweede) -Isaias niet meer de profeet Isaias, doch een andere, onbekende auteur uit later tijd. De bijbelcommissie veroordeelde in haar decreet van 29 Juni 1908 deze stroming principieel voorzover zij berustte op een rationalistisch vooroordeel tegen voorspellingen, terwijl zij de argumentatie losgemaakt van deze achtergrond niet „dwingend” achtte. Nu, een vijftig jaar later, blijft het toch nog altijd moeilijk om hfdst. 40 vv. op dezelfde wijze aan Isaias te binden als het eerste deel van het boek. Maar waarom zou men het boek anderzijds reeds in Eccli. 48 : 22 vv. in zijn geheel op naam van Isaias gezet hebben, wanneer het niets met deze profeet te maken zou hebben ? iets wat ook door meerdere verbindingslijnen tussen beide delen reeds onwaarschijnlijk wordt gemaakt. Misschien moeten we rekening houden met echte profetieën van Isaias, die in de kring van zijn leerlingen werden bewaard en op het eind van de Babylonische gevangenschap werden geactualiseerd en toegepast op Cyrus, wiens naam twee keer (44 : 28; 45 : 1) uitdrukkelijk wordt vernoemd (zie ook Ain Fasjka en Bijbel 7).

M. A. B./J. W.