Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

GODSDIENST

betekenis & definitie

is een vrijwel altijd en overal optredend verschijnsel, met grote invloed op persoonlijke levensstijl, wereldbeschouwing, staatsen maatschappij vormen, cultuur en zedelijkheid. Door zijn aanhangers wordt het beschouwd als het hoogste en waardevolste in het mensenbestaan, door zijn critici als de grootste en gevaarlijkste vergissing van de mens.

BEGRIPSBEPALING. Omdat er niet één, maar een onoverzienbare veelheid van godsdiensten bestaat, acht men het tegenwoordig onmogelijk een definitie van godsdienst in het algemeen te geven, tenzij in termen van uiterste vaagheid. Wel meent men de godsdienst in het algemeen te kunnen onderscheiden van:

a.bijgeloof, dat een overdreven nadruk legt op godsdienstige details of praktijken, tegen de eigen opvattingen van de betrokken godsdienst in;
b.magie, die niet vol eerbied hogere machten vereert en om hulp vraagt, maar hen door vaste formules of manipulaties meent te kunnen benutten voor een eigen doel;
c.de zedelijkheid : de overgrote meerderheid van de mensen acht een afzonderlijke verering van de godheid nodig, ofschoon godsdienst en zedelijkheid wel overal samenhangen;
d.sommige sociale instellingen als het totemisme, die soms als zuiver en exclusief godsdienstig zijn beschouwd, terwijl zij een profane zin blijken te hebben.
2.UITWENDIGE EN INWENDIGE GODSDIENST

In alle godsdiensten zijn twee elementen te onderscheiden: een uiterlijk en een innerlijk. De uitwendige godsdienst heeft als zijn voornaamste elementen: a. een leer, hetzij als uitgewerkt systeem, hetzij als sage- of mythenreeks; b. plechtigheden en riten, met meestal een offer als centrum; c. een organisatie, die, ook waar ze niet met stam of volk samenvalt, altijd het karakter van een heilige broederschap of gemeenschap van ingewijden heeft. De inwendige godsdienst heeft de Godsverering, een zich buigen voor de Hogere Macht door toewijding, gebed en overgave, als centrale daad, waarin deze kan uitgroeien tot mystieke vereniging toe. Door deze godsdienstigheid, die een fundamentele levenskeuze inhoudt krijgt het gehele mensenleven een zekere integratie en wordt de gehele mens gegrepen. Uitwendige en inwendige godsdienst hangen nauw samen en zijn op elkander afgestemd. Feitelijk worden de mensen meestal, zowel wat hun overtuiging als wat hun bezieling betreft, door meeleven met een uiterlijke godsdienst tot persoonlijke godsienstigheid gebracht, en dit te meer naarmate de godsdienst meer broederschap is.

De inwendige godsdienstigheid moet zich uiten, zowel omdat de mens niet zuiver geest als omdat de mens een sociaal wezen is. Ook bij afwezigheid van een van hogerhand ingestelde of door traditie gesanctionneerde uitwendige godsdienst, zou de behoefte er aan zich doen gelden, daar de meeste mensen niet creatief genoeg zijn om eigen uitingsvormen te scheppen. In haar innerlijkheid heeft de godsdienst een persoonlijk en individualiserend karakter. In haar uiterlijke vormen is de godsdienst in wezen, sociaal, zowel omdat de godsdienstige mens zijn sociaal karakter niet verliest als omdat de godsdienst als regel aandacht schenkt aan de belangen, stoffelijke en geestelijke, van de religieuze groep; de riten behoren aan de godsdienstige gemeenschap. Daardoor kan de uiterlijke godsdienst de samenlevingsvormen beïnvloeden en integreren, zoals de inwendige godsdienstigheid het persoonlijke leven vormt. Wanneer dit zou overslaan in het tyranniseren van het profane leven in een theocratie, ontstaat het reactieproces van de emancipatie der profane krachten.

INDELING DER GODSDIENSTEN. Om de bestaande en zo verscheiden godsdiensten enigszins te kunnen overzien, heeft men getracht ze in groepen in te delen. De voornaamste er van zijn:

a.naar de maatstaf van het heersende Godsbegrip: monotheïstische , henotheïstische , pantheïstische , polytheïstische, enz.;
b.naar het verspreidingsgebied van een godsdienst: stam-, volks-, staats- en wereldgodsdiensten;
c.naar de autoriteitspretenties van een godsdienst: openbarings-, traditie- en wijsgerige godsdiensten.

NATUURLIJKE GODSDIENST. Godsdienst is niet slechts een bestaand feit, maar ook iets, dat zich als verplicht aan de mensen voorstelt. Daarom wordt overal bij nadere reflectie de vraag naar de waarheid van een godsdienstige leer, de waarde van het godsdienstige leven, de geschiktheid van de godsdienstige plechtigheden gesteld, zowel ten opzichte van een bepaalde godsdienst als ten opzichte van ,,de godsdienst” in het algemeen. Behalve op grond van geloof en theologie doet men dit ook wijsgerig. Naar de uitspraken van het Vaticaans Concilie is het mogelijk het bestaan van één God, Schepper van wereld en mensen, redelijk te bewijzen; daarmee is de mogelijkheid van een wijsgerige godsleer gesteld (zie Godskennis). Hieruit volgt vanzelf de verplichting om deze God te eren, te beminnen en te dienen, en wel op een bepaalde manier.

In theorie bestaat zo de mogelijkheid voor mensen, tot wie Gods openbaring niet gekomen is, een goede, naar inhoud zuiver wijsgerige en natuurlijke godsleer en godsdienst te bezitten. Gezien het feit van de zondeval kunnen de mensen echter niet zonder enige hulp van boven tot deze godsgedachte en godsdienst komen, tenzij in uitzonderlijk gunstige omstandigheden. Indien deze naar inhoud zuiver natuurlijke godsdiensten dus ooit zouden bestaan, zouden zij toch in oorsprong niet zuiver natuurlijk zijn. Daarom is de ,,natuurlijke godsdienst” niet zozeer een historisch verschijnsel in de mensengeschiedenis als wel een abstract criterium om de bestaande godsdiensten gedeeltelijk op hun waarheid en goedheid te toetsen en de waardevolle elementen, ook in hun mistekening door onware en slechte elementen, beter naar voren te brengen. Gegeven de geloofswaarheid, dat God vanaf het begin der mensengeschiedenis door zijn openbaring daarin ingegrepen heeft, kunnen we dus nooit spreken van een echt tijdperk van de „natuurlijke godsdienst”.

KATHOLIEKE VISIE OP DE GODSDIENSTGESCHIEDENIS Het geloof zegt over Gods ingrijpen in de godsdienstgeschiedenis:

a.God heeft zich aan de eerste mensen geopenbaard; de feitelijk oudste godsdienst was dus reeds niet zuiver natuurlijk;
b.God bracht door zijn ingrijpen eerst de joodse godsdienst als voorbereiding, daarna het Christendom in de Katholieke Kerk als ware godsdienst tot stand. Hierdoor bestaat er een werkelijk ware kennis van de ware God, zij het in geloof: een door God ingestelde wijze om met Hem in contact te treden, centraal in de Eucharistie, een door God gestichte godsdienstige gemeenschap van de Kerk en een volledig goed godsdienstig leven;
c.de menselijke verlangens, vermoedens, aspiraties, die in het feitelijk bestaande godsdienstige leven tot uiting komen, worden door dit ingrijpen van God pas volledig bevredigd en tot een veel hoger niveau verheven;
d.omdat Gods ingrijpen zich concentreert op de figuur van Jesus Christus, die door het Oude Testament werd verwacht en voorafgebeeld, en wiens mystieke Lichaam de Kerk van Christus is, die de volle waarheid heeft gebracht en wiens Kruisoffer het middelpunt van de katholieke eredienst is, moet Hij ook krachtens de godsdienstgeschiedenis beschouwd worden als de „Verwachte der Volken” (zie over de absoluutheid van het Christendom: Eenheid van godsdienst, Openbaring, Relativisme). Krachtens dit geloof zien wij in de feitelijke godsdienstgeschiedenis een veelheid van factoren in actie:
a.Gods ingrijpen, waardoor de eigenlijke waarheid in de wereld is bekendgemaakt en dat ook hen, die buiten de door God gestichte gemeenschap bleven, beïnvloed heeft. Omdat wij aannemen, dat mensen ook te goeder trouw in een op zichzelf onware godsdienst kunnen leven, nemen wij ook nog een verborgen beïnvloeding door God van de mensen buiten Jodendom, Kerk en Christendom aan;
b.het werk van de duivel, die Gods werk tegenwerkt; wij moeten soms zeggen, dat er werkelijk duivelse elementen in de godsdiensten bestaan, al zijn zij in detail gewoonlijk niet zuiver aanwijsbaar;
c.de goede en normale strevingen van de mensen, die daarbij echter door hun beperktheid en zwakheid worden gedwarsboomd en geremd.

Wij zien daarom in de godsdienstgeschiedenis buiten Jodendom en Christendom niet alleen maar „heidendom”, leugen en onwaarheid, zwakheid en bederf. Zowel op de basis van wetenschap en wijsbegeerte als op die van het geloof kunnen wij goede en aanvaardbare elementen en zelfs bewonderenswaardige dingen daarin aanwijzen, al moeten wij daaraan steeds toevoegen dat zij door het godsdienstige geheel, waarin zij bestaan, worden aangetast. Wij achten het als Katholieken daarom mogelijk in de geloofsprediking en zielzorg aan te knopen bij sommige bestaande godsdienstvormen, elementen van de Godsgedachte enz., om die, eenmaal gezuiverd, een plaats te geven in de christelijke synthese (zie Aanpassing).

c. P.