Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

FEEST

betekenis & definitie

licht de gemeenschap even uit boven het alledaagse en het puur nuttige. De tijd van de klok met haar vlakke eenvormigheid wordt van haar heerschappij onttroond om plaats te maken voor een oorspronkelijker beleven, dat de tijden weet te onderscheiden.

In het primitieve en antieke denken waren het de kosmische wisselingen, welker kritieke punten telkens weer om een geconcentreerde aandacht vroegen. Wanneer het heil in de joods-christelijke openbaring volop menselijk wordt, gaat Gods ingrijpen in de geschiedenis het heugelijk gebeuren worden dat gevierd dient te worden.

Oude oogstfeesten worden „gehistoriseerd”; de cirkelgang der natuur wordt nu in de feestkalender gebruikt om een periodieke herdenking mogelijk te maken van een heilshandelen Gods, dat in wezen rechtlijnig de geschiedenis naar haar bestemming voert (zie bijv. Jaar, Dag).

Wil dit herdenken een actueel gebeuren blijven, dan dient in „het gevulde ogenblik” van het feest het heden te worden doorleefd als verzadigd van de heilsgaven uit het verleden en als reeds heenwijzend naar het onvoorstelbaar grootse, wat beloofd werd. In de pracht en luister van het feestelijk spel leeft de gelovige gemeenschap dan even uitdrukkelijk en op sacramentele wijze daar waar zij thuis hoort: op „het grensgebied tussen tijd en eeuwigheid”.

Daarom zijn hoogtijdagen „geboden” feestdagen: de gemeenschap roept het individu er toe op;,zij en hij kunnen er niet buiten.De Reformatie met name in haar gereformeerde gestalte heeft voor deze sacramentele noodwendigheden over het algemeen weinig oog gehad. Zij heeft de feestelijke houding tegenover het leven vaak als oppervlakkig gevoeld, haar vormenrijkdom als formalisme, haar uitbundigheid als heidendom.

De moderne laïcisering van het leven heeft de innerlijke samenhang van het leven geheel doorbroken en daarmee de wortel der feestelijkheid aangetast. „Kermis” en „Kerkmis” zijn van elkaar vervreemd geraakt tot schade van beide. Het kerkelijk jaar kwam als buiten de gang van het „burgerlijke” leven te staan; steeds meer ingeknot heeft het daardoor voor velen iets onwerkelijks gekregen. De burgerlijke feesten werden daartegenover abstract exr hol van inhoud. Ook de moderne mens wil in het feestvieren ontsnappen aan de ketenen van de dwang van het nut en van de efficiency. Het'teloor gaan van de levensbanden en de armoede aan uitdrukkingsvormen veroorzaken echter een te eenzijdig vluchten in de vitale sfeer, wat vele feesten nivelleert, hen te zeer op elkaar doet lijken en doet versmallen tot een krampachtig zoeken naar levensintensiteit. Slechts een vitale feestvreugde, welke zich harmonisch verbindt met een geestelijke en beschouwelijke inhoud kan behoeden voor het neurotiserende surrogaat van het zich willen „uitleven” in een feestroes.

Een hervonden band tussen eredienst en feest zal bevrijdend en genezend werken. Van daar uit ook kan getracht worden de harmonie tussen feest en arbeid te hervinden.

j. w.