Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

rad

betekenis & definitie

I (rat) o. (-eren; -je, raadje, radertje) [~ rollen]

1. Algm. cirkelvormig plat lichaam dat om een as kan draaien en daardoor beweging veroorzaken: het van een wagen, een machine, een horloge; de as, de naaf, de spaken, de velg van een - of ➝ wiel; - en wiel hebben dezelfde betekenis, maar in figuurlijke zin gebruikt men altijd -; kam-, kroon-, molen-, schakel-, schep-, snek-, stuur-, tandrad; het -ertje van een ➝ spoor. Gez. het van de fortuin, van avontuur, de wisselvalligheden van het leven; het draaien of het zijn, de bewerker van al wat er voorvalt; het van Ixioon, een eeuwigdurende marteling; het slechtste maakt het meeste geraas, de lomperds hebben de meeste drukte; het vijfde aan een wagen, iets overtolligs; iemand een voor de ogen draaien, hem bedriegen, foppen, misleiden.
2. Inz. eertijds, radvormig strafwerktuig waarop de ledematen werden stukgeslagen (geradbraakt): iemand tot hetveroordelen, op het leggen. ➝ galg.

II. (rat) bn. en bw. (-der, -st) rap, schielijk, snel, vlug: met -de schreden; spreken; het gaat hem af. ➝ tong.