I. ('knikkər) m. (-s; -tje) [knikken (II)] hij die knikt.
II. [knikken (III)]
1. Eig. stenen balletje om mee te spelen : met -s spelen ; het is niet om de -s, maar om het recht van ’t spel, niet om het voordeel, maar om de eer; is er iets aan de -? is er onenigheid?
2. Metf. Gemz. (kaal)hoofd van een mens ; een kale -.