Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

Kloos

betekenis & definitie

(klo:s) (Willem) Nederlands letterkundige, ° 6 mei 1859 te Amsterdam, studeerde klassieke letteren aldaar, huwde met J. R. van Stuwe, verbleef een tijd te Brussel, ✝ 31 maart 1938 te 's-Gravenhage.

Kloos is een van onze beste dichters en critici uit het geslacht van ± 1880. Zijn dramatische fragmenten Rhodopis (1878) en Sappho (1882) alsmede het episch fragment Okeanos (1884) kondigden de dichter van betekenis aan, die zich bij voorkeur in het sonnet uitte in De Nieuwe Gids, het tijdschrift dat hij o. a. met Verwey en van Eeden in 1885 stichtte. Achtereenvolgens verschenen van hem Verzen I (1894), Nieuwe Verzen (1895), Verzen II (1902), Verzen III (1913). In De Nieuwe Gids publiceerde hij ook zijn kritieken, die hij verzamelde in Veertien Jaar Literatuurgeschiedenis (1893). Later werden zij opgenomen in deel I en II van de Nieuwere Literatuurgeschiedenis (1914); zijn kritieken van 1895-1915 vormen daarvan de delen III, IV en V; de volgende delen VI-XXVII zijn getiteld Letterkundige Inzichten en Vergezichten (1937). Een verdienste van Kloos is ook dat hij enige van onze veel gesmade achttiende-eeuwse letterkundigen (o. a.

Bilderdijk en Feith, uit wie hij bloemlezingen uitgaf) heeft leren waarderen in Een Daad van eenvoudige Rechtvaardigheid (1909). Verder gaf hij vertalingen uit o.a. Euripides’ Alkestis, Sophokles’ Antigone en Thomas a Kempis’ De Navolging van Christus. Met entoesiasme en een scherp zwaard, trok hij te velde tegen de voze, lege retoriek, de verstandelijke overwegingen, de gemaakte huiselijke innigheid en de predikantenpoëzie van oudere en jongere dichters, en stuwde op naar nieuwe, frisse, levende schoonheid. Kunst is, volgens hem, „de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie". Op zijn tijdgenoten en op de jongeren is van hem een sterke invloed uitgegaan.

< >