Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

klinken

betekenis & definitie

('klinkən) (klonk, heeft geklonken) [klnb.]

1. klank, geluid geven : zijn stem klinkt helder; vals -de tonen; de stoomfluit klinkt ver.

Gez. dat klinkt ongelooflijk, is haast niet te geloven; een -d bewijs, geld om iemand over te halen; iemand met -de woorden overhalen, hem omkopen; -de munt, kontant geld; mijn oren hebben geklonken, men heeft ergens over mij gesproken. → klok.

2. aanstoten en drinken : met de glazen -; met iemand -.
3. luiden, betekenen: dat klinkt al heel anders dan vroeger.
4. door kloppen vastslaan : spijkers -; dat is geklonken, is tot stand gekomen, heeft zijn beslag gekregen.
5. het uiteinde ervan, door hameren, tot een kop maken : bouten -.
6. met klinkbouten de delen ervan in elkaar zetten : een stoomketel -.
7. in soldeersel of lood vastzetten : ijzeren staven in stenen -.
8. vastspijkeren : Jezus werd aan het kruis geklonken.