A. tw. nabootsing van een kleppend (inz. 3) geluid.
B. I. m. (-pen) kleppend (inz. 3) geluid : bij de eerste -.
II. v. (-pen; -je]
1. iets dat klept (4) nl.
a. (kleppend) sluitstuk op een opening, meestal door een scharnier aan het voorwerp bevestigd ; de van een kan; de -pen aan een → brandspuit; de (veiligheids)van een stoommachine. Syn. → deksel.
b. klepper van een molen.
2. Uitbr. [van 1 a]
a. Muz. metalen plaatje op de toongaten van blaasinstrumenten, tot verhoging of verlaging van de toon.
b. belegstuk dat aan één zijde is vastgemaakt : een op een broekzak; schoenen met een over de geregen veters; de van een brieventas.
c. vooruitstekend deel aan een → pet om de ogen te beschermen.
d. vooruitstekend deel aan een paardetuig ter zijde aan de ogen.
e. Plantk. bij het openspringen zich van elkaar verwijderende delen van een vrucht ; de -pen van een → peulvrucht.