Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

pet

betekenis & definitie

v. (-ten ; -je) laag hoofddeksel van mannen en knapen, meestal met klep : de van een → matroos ; een dragen, opzetten; zijnafzetten, af nemen; een leren, stoffen, zijden -; een effen, geruite -; een boer met een hoge lakense -; auto-, fiets-, jacht-, sport-, uniform-, vliegpet ; een witte marinepet; de rode van een stationschef in Nederland; de knopen, oorlappen, riempjes van een -. Gez. dat gaat boven mijn -(je) of dat krijg ik niet onder mijn -(je), dat gaat boven mijn verstand, dat begrijp ik niet ; iets onder de kopen [met zijn pet op, niet op de publieke veiling], ondershands; met de naar iets gooien, ernaar gissen, er een slag naar slaan; zijn op half elf hebben staan, scheef; zij zijn onder een te vangen, zij zijn heel mak, men kan ermee doen wat men wil. → hoed.

< >