('kentәrәn) (kenterde, gekenterd) [kant]
I. (heeft)
1. doen kantelen, omrollen: een balk -.
2. kantelend overladen: goederen op een ander schip -.
3. op zijde halen om het van onderen schoon te maken: een schip -.
II. (is)
1. kantelen: het schip kentert.
2. over zij gaan, omslaan: een schip kan -.
3. omslaan, veranderen nl.
a. van het getij.
b. van de ene moesson in de andere.