('ken) o. (-en)
I. Eig.
1. aangebracht merk, teken waaraan men iets kan kennen : een van dat speciale garen.
2. Uitbr.
a. uiterlijk merk, teken om iets te herkennen : de -en van gezonde en zieke bomen.
b. kenteken of middel tot herkenning : het slot droeg het van een oud ridderkasteel; zijn gelaat draagt nog de -en van lijden en ontbering; bescheidenheid is een der -en van een goed opgevoed jongeling; van deelbaarheid van getallen.
II. Metf, karaktertrek : weldoen is het van een goed hart; een van deze tijd.