('ke:gəl) m. (-s; -tje) [keg]
I. Eig. meetkundig lichaam met plat rond grondvlak en uitlopend in een punt; de hoogte van een -; het buitenvlak van de heet mantel.
II. Metf.
1. Algm. kegelvormig lichaam : ijs-.
2. Inz.
a. kegelvormige bergspits van een → vulkaan.
b. kegelvormige vrucht der naaldbomen ; denne-.
c. een der negen fles vormige houten in het → kegelspel: met de ~s spelen; de -s opzetten.