Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

Karel de Grote

betekenis & definitie

Frankisch koning ( ➝ Karolingers), ° 742, 768 koning, 771 bij de dood van zijn broeder Karloman, ook van diens rijkshelft, vernietigde 774 het Langobardenrijk, onderwierp 772-804 de Saksen; ondernam 778 een veldtocht tegen de Arabieren (Omajaden) in Spanje, waarbij zijn achterhoede werd verslagen en Roeland sneuvelde; hief 788 het hertogdom Beieren op, verwoestte 796 het Rijk der Avaren en streed met goed gevolg tegen de Slavische volken in het oosten en de Denen in het noorden. Heer over bijna geheel West-Europa liet hij zich 25 dec. 800 te Rome door paus Leo III tot Rooms Keizer kronen en herstelde hierdoor het Westromeinse keizerschap.

Hij overleed 814 en werd begraven in zijn residentiestad Aken. Door zijn talrijke wetten (Kapitulariën), de rijksdagen (Meivelden), het zenden van afgezanten (Missi dominici, zendgraven) naar de gouwgraven, zorgde hij voor de veiligheid en de welvaart van zijn onderdanen. Beschermer van de godsdienst, stichtte hij bisdommen, kloosters en scholen; voorstander der wetenschap, riep hij geleerde mannen aan zijn hof o. a. Alcuinus, Paulus Diaconus en Eginhard, zijn bouwmeester en biograaf. Hij deed ook de alleroudste liederen over de daden en oorlogen der vroegere koningen verzamelen en optekenen.