Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

kardinaal

betekenis & definitie

[Lat. cardinalis < cardo, deurhengsel]

I. bn. (...nale) voornaamste, hoofd...: een punt; een ...nale fout. Gez. ...nale getallen. Rek. hoofdgetallen. Taalk. hoofdtelwoorden; gewest of ...nale streek, een der vier hoofd(wind)streken; ..nale deugd, hoofddeugd; het punt, het gewichtigste punt waarop het aankomt.

II. m. (...nalen)

1. Eig. een der hoge waardigheidsbekleders die gezamenlijk de pauselijke raad vormen: de van Mechelen, van Utrecht; de ...nalen dragen een rode baret.
2. Metf. vink in het zuiden van Noord-Amerika, met een puntige rode kuif en een zwart gezicht (Cardinalis virginianus).

Syn. Virginische nachtegaal. Enc. De kardinalen zijn de medehelpers van de paus in het bestuur der Kerk. Zij vormen het Heilig Kollege dat o. a. belast is met de pauskeuze.

Hun getal werd door paus Pius V bepaald op 70, ter herinnering aan de 70 ouderlingen van Mozes en aan de 70 leerlingen van Kristus. Volgens de rangorde onderscheidt men 6 kardinaal-bisschoppen, 50 kardinaal-priesters, 14 kardinaal-diakens. De aanstelling of kreatie van een kardinaal geschiedt door de paus in een konsistorie. Is de kardinaal aldus reeds aangesteld, maar zijn naam nog niet bekend, dan spreekt men van een kardinaal in petto. Onderscheidingstekenen: purperen gewaad, rode kardinaalshoed met 15 kwasten, rode baret. Titel: Eminentie.

In 1954 waren er onder de kardinalen 26 Italianen, 7 Fransen, 4 Amerikanen (V. St.), 4 Spanjaarden, 3 Brazilianen, 2 Argentijnen, 2 Canadezen, 2 Duitsers, 2 Portugezen, 1 Belg, 1 Nederlander en 1 uit 16 andere landen. Totaal: 70. Begin 1955 waren er nog 65 kardinalen, waarvan 21 Italianen.

< >