Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

kapel

betekenis & definitie

A. v. (len; -letje) [Mlat. capella < Lat. cappa, mantel, vandaar heiligdom waar de mantel van St. Maarten, werd bewaard]

I. Eig. bedehuis van kleinere afmeting dan een kerk nl.
1. bidplaats, bedehuis van een gesticht of inrichting: de van een gasthuis, seminarie, gevangenis, kasteel.
2. kleine kerk: in het dorp bevindt zich ook nog een -.
3. bedehuisje aan de openbare weg: een -letje van Onze-Lieve-Vrouw; alle -letjes aandoen, geen -letje overslaan, in alle herbergen langs de weg binnengaan.
4. onderdeel van een kerk met eigen altaar: de mis is vandaag in de van het H. Sakrament.
5. kerkgebouwtje op een kerkhof: een voor lijkdiensten.

II. Metn.

1. a. kerkzangers aan een kapel inz. van een vorst verbonden; 's konings -.
b. Uitbr. muziekkorps: de militaire -.
B. v. (len; -letje) [Lat. cappa, mantel, wegens zijn donzig uitzicht?] dagvlinder: fladderende -len.

< >