Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

kalk

betekenis & definitie

[Lat. calx] m.

I. Eig.
1. witte, poreuze onsmeltbare stof, door branden van kalksteen of -schelpen verkregen : blussen, branden, lessen; dode, (ongebluste, verstorven, vervallen, verweerde -; magere, vette Dordtse, Luikse, Mase -; wordt als bindmiddel in de mortel gebruikt.
2. Uitbr. kalksteen, kalkgesteente : in de onderscheidt men Alpenkalk, Liaskalk enz.

II. Metn.

1. metselspecie met kalk en zand bereid : - en stenen aandragen.
2. met kalk bereide specie om mee te pleisteren, te witten : een frisse geur van -.
3. pleister, witsel op de muur : de valt van het plafon.

< >