(ka:də) v. (-n) [Keltisch : omheining]
I. Eig.
1. oeverdam, waarlangs de schepen kunnen aanleggen, laden en lossen : aanleggen, landen, liggen, meren aan een -.
Gez. een andere opzoeken, zijn heil elders zoeken; het is tussen - of kaai en schip gevallen, het is weggeraakt, gestolen; op een goede aangeland zijn, goed af zijn; tussen- of kaai en schip gaat veel verloren, er gaat, bij het lossen van scheepswaren, veel verloren of daarbij wordt veel gestolen. Syn. →: burgwal.
2. Uitbr.
a. bekade oeverstrook : op de werken.
b. straat, weg langs de kade : langs de zwerven.
II. Metf. lage, smalle dijk tot waterkering, landscheiding enz.
III. (ka:də) v. (-n) kaan (I).