Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

kunnen

betekenis & definitie

(’kunnən) (ik kan, wij kunnen; hij kon. zij konden ; heeft gekund) [~ kennen]

I.1. Algm. kennen: hij kan een kunstje mei kaarten.
2. Inz. de kennis of de geestelijke geschiktheid hebben om iets te doen: niet lezen of schrijven; ik kan die (biljart)bal niet maken; de soldaten dat schot wel degelijk. → gans.

II. Uitbr. [van I 2]

1. van mensen, in staat zijn om iets te doen : hij kan zich daaraan niet gewennen; ik kan je jammer niet wegbrengen; hij kan zich dat veroorloven.

Gez. ergens tegen -, in staat zijn het te verdragen; ergens (vast) op aan [aan, aangaan], er (zeker) op kunnen vertrouwen; niet meer -, onmachtig, uitgeput zijn; op iemand af -, op hem kunnen vertrouwen; tegen iemand. iets -, er tegen bestand zijn.

2. van zaken
a. mogelijk zijn : het kon niet anders; alles kan behalve omhoogvallen.

Gez. buiten of zonder iemand of iets -, hem of het kunnen missen; eraf -, op de grote hoeveelheid, op de grote som wel gemist kunnen worden; erbij -, geld tot zijn beschikking hebben, welgesteld zijn; er (niet) boven -, (g)een hoger troefkaart kunnen spelen; ergens bij, in, over, uit -, erbij enz. kunnen gaan. komen; ergens niet over(heen) -, het moeilijk kunnen begrijpen; ergens (niet) uit -, het (niet)begrijpen; er (niet) van tussen -, (geen) kans zien eraan te ontkomen; het kan er (wel) door, 't is goed genoeg of ’t is vergeeflijk; het of de gelegenheid kan niet mooier (zijn), het of de gelegenheid is zo mooi als men zich maar kan voorstellen; hij kan voor mijn part ophoepelen, mag dat doen; hoe kan hij dat doen? het is onmogelijk dat hij dat doet of het is onbegrijpelijk dat hij dat doet: je kan niet beter doen, 't is niet mogelijk beter te handelen; men of ’k en kan niet meer, in de hoogste mate. → fluiten, hart.

b. hulpwerkwoord van wijze dat een mogelijkheid uitdrukt : ’t kan zijn; hij kan de trein gemist hebben; wat kan me dat zaakje wel kosten? hij heeft niet schrijven; hij is niet komen.

< >