Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 04-02-2020

schepen

betekenis & definitie

I. ('sche:pən) m. (-en) [hij die een vonnis schept, velt]

1. Eert. rechter: de jongste velt, wijst het vonnis, ook Fig. de jongste mag het eerste kiezen of grappig gezegd als een jong persoon zijn oordeel uitspreekt of een beslissing treft. 2. Tegw. in België: wethouder: het stadsbestuur bestond uit burgemeester en -en.

II. ('sche:pən) (scheepte, gescheept)

I. (heeft)
1. in een schip laden: graan -.
2. met een schip vervoeren: naar Egmont scheepte men ’t lijk.

III. (is) scheepgaan: wij derwaarts; kwalijk, slecht gescheept zijn, ook Fig. zich in een lastige positie bevinden; met iemand gescheept zijn, met hem verbonden zijn, niet meer van hem afkunnen.

< >