(ja'va:nsə) v. letterkunde in de Javaanse taal geschreven.
Enc. De Javaanse letterkunde is zeer rijk, maar heeft sterk de invloed ondergaan van Hindoese en Arabische voorbeelden. De bloeitijd valt tussen 1600 en 1750. In de dichterlijke voortbrengselen onderscheidt men drie groepen.
1. De wajangliteratuur, Nieuwjavaanse bewerkingen van oude Kawi-gedichten.
2. De Pandji-cyclus, waarin de sentimentele liefde van de Javaanse prins Pandji, het toonbeeld van menselijke ridderdeugd, wordt bezongen.
3. De Menak- of Hamza-cyclus die de grote daden van Menak of Hamza, de held van de Islam, verheerlijkt.
Verder zijn er kronieken en lierdichten o. a. de dierenfabel van het slimme hert Kantjiel. De letterkunde wordt door het voortdurend overschrijven in stand gehouden en door de wajang tot de kennis der analfabeten gebracht.