('ijz) m. (-en) grote, als een berg, in zee drijvende ijsmassa: een tafelvormige -.
Enc. De ijsbergen ontstaan uit gletsjers die „kalven” d. i. van de kustgebergten in zee afdalen en dan afbreken. De kust van Groenland levert alleen in het noordelijk halfrond de ijsbergen van de Atlantische Oceaan; in de noordelijke Grote Oceaan zijn zij geheel onbekend. Het zuidelijk poolgewest is het eigenlijke gebied van de grote ijsbergen. Men heeft in het noordelijk gedeelte van de Atlantische Oceaan ijsbergen waargenomen welke 1500 m in omvang waren, en 40-70 m boven de zeespiegel uitstaken, terwijl toch slechts 1/10 à 1/6 van hun massa boven het water komt.