(i'de:) v. en o. (-ën, -s; -tje) [Fr. < Lat. idea] in de geest gevormde voorstelling nl.
1. denkbeeld : sombere -ën; wat een kinderachtig -, beroemd te zijn ! een goed -; hij heeft er niet het minste of geen flauw -. van; (geen of niet veel) op iets hebben, er (geen of niet veel) gedachte of zin aan (in) hebben; op iemand hebben, een oogje op hem, haar hebben. Syn → bedunken.
2. begrip : daar heb je eenvoudig geen van; een van een werk geven.
3. gedachte, opvatting, mening : met mijn -; in iemands -s delen; ik ben niet van dat -; een hoog van iets, van zichzelf hebben; in het alsof of dat ...; geen (van)! daar is geen denken aan.
4. plan, ontwerp, voornemen : iemand een aan de hand doen, hem op een brengen; dat is een / dat is juist of precies mijn -.
5.
a. Eig. inval: een aardig, lief hebben, krijgen; dat is een van je; een gek, mal, zot -; op een vernuftig komen; hoe kom je op dat -? wat een -! ; ’t -!
b. ideetje, Metf. kleinigheid, ietsje: heus maar een -tje (suiker).