v. (-en; -je)
1. vrouwelijke persoon die, naar het volksgeloof, door een verbond met de duivel toverkracht had gekregen om de mensen te kwellen. Syn. droede.
2.
Uitbr. (oud) lelijk wijf : ’n oude -; die kleine -! dat schalkse meisje!
Enc. Men meende in de middeleeuwen dat de heksen vaak 's nachts aan een door de duivel voorgezeten, godslasterlijke en ontuchtige sabbat of feestmaal deelnamen en daar dansen uitvoerden. Dat gebeurde vooral in de Walpurgisnacht (30 april-1 mei) op de Bloksberg in de Harz. Kerk en staat schreven tegen van hekserij verdachte personen straffen uit en dit gaf aanleiding tot de beruchte heksenprocessen (XIIIde-XVIIde eeuw). Om te zien of iemand schuldig was, gebruikte men wel eens de heksenproef. Deze bestond daarin dat men de verdachte persoon in het water wierp.
Zonk zij, dan werd ze opgehaald en ging vrij heen, bleef zij daarentegen drijven, dan was het bewijs van haar schuld geleverd, want heksen heetten minder dan het gewoonlijke lichaamsgewicht te hebben. In dit laatste geval werd de heks tot de brandstapel veroordeeld.