Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

persoon

betekenis & definitie

(per’so:n) m. en v. (...sonen; -tje) [Metf. van I II 2]

I. Eig. 1. Algm. mens die al of niet handelend optreedt, individu : vervoer van ...sonen en zaken; een vereniging van ...sonen; het kost één frank per -; de aangewezen voor iets zijn; de aangesproken -; ons gezin bestaat uit acht ...sonen; dekken voor tien ...sonen; een vreedzaam, gemeen, vreemd -; gehuwde ...sonen; biezondere, partikuliere, private ...sonen; publieke ...sonen; geestelijke, wereldlijke ...sonen; militaire ...sonen; varende ...sonen; een van grote ervaring; een invloedrijk -; wat de van de schuldenaar betreft. Gez. derde -, derde (2): natuurlijk -, mens; rechts-, zaak. Syn. → lieden.
2. Inz.
a. handelend persoon in een verhaal enz. : de ...sonen in die roman zijn goed getypeerd,
b. levend lichaam van een mens : iemands aanranden; iemand aan zijn verbinden; beschikken over zijn - en goederen; een pak van de laatste snit deed de slanke vormen van zijn goed uitkomen; ik ken hem van -; klein, lang van -. Gez. in eigen, hoogst eigen -, persoonlijk, zelf; met zijnverlegen zijn, niet weten hoe men zich zal gedragen ; mijn -tje. kwasi bescheiden of nederige aanduiding van zichzelf,
c. iemand met zijn eigen, individueel karakter : er was iets aantrekkelijks in zijn -; mijn, uw -; men heeft niets tegen zijn -; hij is een -. → aanneming, aanzien.
d. Wijsb. op zichzelf bestaand redelijk wezen : het geloof leert dat er maar één God is, zo nochtans dat er drie ...sonen zijn nl. de Vader, de Zoon en de H. Geest; in de van Kristus zijn de goddelijke en de menselijke natuur verbonden.

II. Metn.

1. korporatie, vennootschap, vereniging met door de wet erkende rechten en plichten : de gemeente is een burgerlijk -.
2. elk van de drie klassen der persoonlijke voornaamwoorden : de eerste -, ik, is de die spreekt; de tweede, gij, is de tot wie men spreekt; de derde -, hij, is de van wie men spreekt.
3. vorm van het werkwoord die de verhouding uitdrukt tussen de spreker en het onderwerp van de werking : „ik bemin' is de eerste, „gij bemint” is de tweede, „hij bemint’’ is de derde -; spreken, iets uitdrukken in de eerste -; spraakkunstige, grammatische -.