(vər'bont) o. (–en; –je) [< verbinden II 1 d]
I. Eig.
1. Algm. overeenkomst waarbij partijen zich onderling verplichten : een – aangaan, sluiten; een – verbreken; een aanvallend of offensief –; een verdedigend of defensief –.
2. V e r b o n d Inz. [door God met zijn uitverkoren volk aangegaan verbond] Testament : het Oude en het Nieuwe Verbond; verbondsark.
II. Metn. [van I 1] gezamenlijke leden van een verbond : het →: Verbond der Edelen (2).