I. v.
1. te grote snelheid, overijling : hoe meer -. hoe minder spoed. Syn. → drift.
2. Verzw. spoed : maken met een zaak; geen kennen; in de(r) -; - en spoed, zelden goed; er is bij.
Gez. die brief heeft -, moet spoedig besteld worden; hebben, geen tijd hebben, gepresseerd zijn; in aller -, spoedig; in -, op brieven. II. bw.
1. Dicht, spoedig; wordt het weer lente; zo doenlijk, mogelijk; zien we je weert Syn. → aanstonds.
2. bijna ; hij was gevallen; niet te geloven. Syn. → bijkans.
Gepubliceerd op 30-06-2020
haast
betekenis & definitie