v. (-en) [< drijven]
A.
I. het drijven op een vloeistof: het ijs is op gekomen door de westenwind.
II. 1. Algm. drijvende beweging: er is in het water, in de wolken, in het ijs; op komen, losraken en gaan drijven.
2. Inz. met afwijking van de koers: de van een schip.
III. drijvende menigte: een wolken.
B.
I. troep voortgedreven dieren, kudde: een koeien, schapen, zwanen.
II. 1. Algm. hevige opwelling die tot handelen beweegt.
2. Inz.
a. blinde dierlijke aandrang: zijn boze -en bedwingen, in toom houden.
Syn. hartstocht.
b. vuur, geestdrift: met bezield,
c. overhaasting: met werken.
Syn. haast, ijl, spoed.
d. a. plotselinge, toornachtige opwelling van ongeduld: iets in zeggen, doen; in geraken.
Syn. ➝ boosheid,
b. Metn. neiging tot zulke opzwelling: de nerveuze van zijn natuur.