I. ('scheppər) m. (-s)
1. Eig. persoon die ergens uit schept: de neemt papier stof uit de kuip.
2. Metn. gereedschap om mede te scheppen: koperen -s in rijstzakken.
II. ('scheppər) m. (-s) hij die schept
1. God is de van hemel en aarde.
2. de van een monument, van een rijk.