Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

glorie

betekenis & definitie

v. (...riën,-s) [Lat. gloria]

I. Eig.
1. glansrijke roem: aardse, ijdele, menselijke -; de van zijn geslacht; op iets dragen; in iets stellen.

Syn. ➝ eer.

2. Uitbr.
a. Algm. heerlijkheid, luister: zij God; toebrengen, toezingen.
b. Inz. hemelse heerlijkheid: de eeuwige ingaan.

II. Metn.

1. [van I 1]
a. iets om glorie op te dragen: uw gunst is mijn.
b. iets waar men glorie op draagt: de van zijn land, stand, huis.
2. [van I 2 b] Kat. stralenkrans, aureool als teken van hemelse heerlijkheid: een om een heiligenhoofd.

< >